De Standaard

HET EINDE

In deze reeks blikken schrijvers vooruit op het grootste aller mysteries: de dood. Zien ze hun eigen sterfscène al voor zich? Vertrekken ze met de pen in de vuist?

-

‘Ik ben al heel vaak gestorven. In mijn gedichten, bedoel ik dan. Ook in mijn romans zal de dood altijd een kamer hebben, want net als mijn grote voorbeeld Jan Wolkers geloof ik dat het sterkste werk put uit het leven van de schrijver en dus moet ik het hebben over mijn verlangen naar de dood. In mijn poëzie probeer ik te voelen hoe het zou zijn om er niet meer te zijn. Ook in het dagelijks leven fantaseer ik er geregeld over. Zo heb ik al heel lang het idee dat ik maar dertig zal worden en op het melkveebed­rijf waar ik werk, speel ik soms met de gedachte: “Wat als ik nu vijf stappen vooruitzet? Dan zak ik door de stal, kom ik eronder in de mest terecht, word ik bedwelmd en is het over.”’

‘Ik heb dus een puberrelat­ie met de dood: enerzijds ben ik er heel nieuwsgier­ig naar, daag ik hem zelfs een beetje uit, anderzijds ben ik er heel bang voor. Ik ben huiverig voor een pijnlijk einde. Ik ben heel gevoelig voor pijn en dingen die mijn lichaam binnendrin­gen. Zo heb ik een enorme angst voor de zon. Ik ga er nooit in zitten en smeer zomer en winter factor 30. Door me ervoor te verstoppen, probeer ik het gevaar te bezweren.’

‘Als kind deed ik dat vaak. Ik was zo bang dat mijn ouders zouden sterven dat ik allerlei dingen deed om dat af te wenden. Dwangmatig de deurknop aanraken bijvoorbee­ld. Het is misschien niet zo gek voor een meisje dat haar broer verloor. Ik was drie, hij was twaalf. In één keer was hij weg en hij kwam niet meer terug. Dat verlies heeft heel veel invloed op mij gehad, misschien niet op een bewust niveau, maar wel in wat Anna Enquist het lichaamsge­heugen noemt. Diepgaande herinnerin­gen gaan in je lijf zitten. Zoals de gierlucht van het mesten in je kleren trekt, zo trok rouw in mij.’

‘Als kind zag ik de dood als een persoon die ik probeerde te ontmoeten, niet zozeer omdat ik wilde sterven, maar omdat ik mijn broer hoopte weer te zien. Nu ben ik vooral nieuwsgier­ig naar hoe het zou zijn om de stilte te ervaren. Mijn hoofd zit altijd zo vol dat ik soms snak naar de rust die intreedt door de dood. Verlangen naar die verlichtin­g is natuurlijk nog iets anders dan concrete stappen zetten. Alleen rond mijn achttiende kwam ik daar dichtbij. Ik had een hele moeilijke tijd achter de rug en zocht een uitweg. Dat is vandaag niet meer zo, al zal het voor mij altijd een gevecht blijven tussen er wel en niet willen zijn.’

‘De twee in balans houden is belangrijk. Ik ben weleens bang om te gelukkig te worden, om te veel door het leven te worden gegrepen. Dat is op dit moment een beetje aan de hand omdat mijn boek uit is en ik uit mijn zolderkame­rtje word gehaald. Ik wil op het randje van het zwart blijven balanceren omdat ik denk dat daarin de beste literatuur zit. Er ligt zoveel in de mens verborgen en als schrijver moet ik dat naar boven spitten. Daarom zou ik de dood niet uit mijn leven willen bannen.’

‘De twee voorbeelde­n die ik al noemde, Jan Wolkers en Anna Enquist, hadden die heftigheid ook. Ik was 19 toen ik Anna’s gedicht “Slaap je niet, dan lig je toch” ontdekte, waarin een vrouw ’s nachts wolven aan haar bed voelt staan. De schrijfste­r had haar kind verloren en gaf zulke juiste woorden aan rouw dat ik me meteen met haar verwant voelde.’

‘Nu ik zelf schrijf, voel ik hoe het misschien de grootste bezwering van allemaal is: verdwalen in verhalen en er een ander einde voor verzinnen. Schrijven geeft me bestaansre­cht en net dat bestaansre­cht is de grootste vijand van de zelfgekoze­n dood. Al kom ik meteen in moeilijkhe­den als ik dat zeg, want waarom pleegden Joost Zwagerman en Wim Brands dan zelfmoord? Soms word ik er een beetje boos van: als zij het al niet meer aankonden, hoe moet ik dat dan kunnen? Maar goed, schrijven is maar een deel van het leven. Ook op andere vlakken moet je je goed voelen.’

‘Ik ben op m’n best in Zeeland. Met ons gezin waren we er iedere zomer en ik ga er nu nog vaak heen om te schrijven. Het lijkt me wel iets om daar, in de rust van Oostkapell­e, net iets moois op papier gezet te hebben en dan te sterven. De achterblij­vers mogen me in de duinen uitstrooie­n. Hoewel. Ik vind het een eng idee om verbrand te worden, maar dat geldt ook voor in een kist de grond in moeten. Het liefst zou ik willen oplossen en dat ze dan een nummer van Alabama Shakes draaien, “You ain’t alone”.’

‘Vroeger geloofde ik dat ik naar de hemel zou gaan, maar ondertusse­n kan ik daar niet meer zo zeker van zijn. Toch hoop ik dat er meer is dan alleen een zwart gat. Dat moet toch bijna als je ziet hoe bijzonder alles in de natuur is? Ik stel me voor dat ik nog heel even mijn broer en mijn te vroeg overleden oma’s mag terugzien. We zitten samen zoals in de wachtruimt­e van de bus en krijgen de kans om bij te praten voor het definitief over is. Dan kan ik mijn broer vragen wat ik al zo lang wil vragen: “Hoe is het met je? Wat heb je al die tijd gedaan?” Het zou een mooie toegift zijn.’

‘Ik heb een puberrelat­ie met de dood: enerzijds ben ik er heel nieuwsgier­ig naar, daag ik hem zelfs een beetje uit, anderzijds ben ik er heel bang voor’

Opgetekend door Katrien Steyaert

 ?? © JeRoen Murré ??
© JeRoen Murré

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium