Zadie Smith over onze donkere politieke tijden
Waarom de Amsterdamse grachtengordel een toeristenmagneet is, is niet moeilijk te verklaren. Romantische bruggen, wolken, bomen, indrukwekkende panden, en dat alles nog eens weerspiegeld in het water: de ideale achtergrond voor selfies. Een Amsterdamse kennis vertelde me dat een toerist haar eens staande hield op de Prinsengracht en informeerde naar het sluitingsuur – de grachtengordel als historisch pretpark.
Het is maar de vraag of al die toeristen anderhalve eeuw geleden niet de neus zouden hebben opgetrokken voor de Amsterdamse binnenstad. Letterlijk. De stank moet er niet te harden zijn geweest. Niet alleen loosden de nieuwe industrieën hun afval rechtstreeks in de grachten, het waren ook open riolen: ‘De Amsterdamse grachten zijn over het algemeen met stinkende uitwerpsels van allerleien aard opgevuld’, schreef een 19deeeuwse reiziger. ‘In vele ziet men het weggeworpene van slachters, rotte visch en afval der groenmarkten. Ontelbare doode honden en katten drijven boven, en in een gracht zag ik zelfs een paard in den afgrijsselijksten staat van verrotting.’ Flink wat minder selfiegehalte, dus. Het citaat is te vinden in Holy shit!, een boekje van Jaffe Vink (Prometheus) met vijftien korte schetsen over alles wat te maken heeft met onze stoelgang.
‘In een gracht zag ik zelfs een paard in den afgrijsselijksten staat van verrotting’
Zoals veel Europese steden barstte Amsterdam uit zijn voegen en dat creëerde een netelig probleem: waar moesten al die Amsterdammers, arm en rijk, met hun gevoeg naartoe? Sommige huizen hadden een ‘privaat’ met een afvoerbuis die regelrecht uitkwam in het grachtenwater, andere hadden een beerput, die om de zoveel tijd vol raakte en werd geleegd door putjesscheppers – ’s nachts, vanwege de stank. In armere buurten bestond zo’n beerput uit op elkaar gestapelde bakstenen. De drek sijpelde eruit en verontreinigde het grondwater. Mensen zonder beerput hielden hun uitwerpselen bij in een emmer, die ze een paar keer in de week konden legen als de strontkar langskwam – een service die pas vanaf 1870 in zwang kwam. Het gevolg van al dat gehannes met uitwerpselen: stank en cholera.
Terwijl Parijs en Londen een rioleringssysteem ontwikkelden dat pies en poep met water wegspoelde, pakte Amsterdam het anders aan. Met water verdunde stront kun je niet meer gebruiken als mest, was de redenering. Ingenieur Charles T. Liernur bedacht een pneumatisch rioolstelsel dat de poep wegstuurde met luchtdruk en opving in een reservoir, om het dan te verkopen aan boeren – zo verdienden ze er nog wat aan. Vernuftig, maar het werkte niet: de stoelgang uit volkswijken bleek mest van inferieure kwaliteit. Dat lag aan het povere dieet van veel Amsterdammers. Een confronterende vaststelling, en misschien een aanleiding om die schrijnende toestand te verhelpen, denkt u? Fout gedacht. De oplossing was niet: arme Amsterdammers betere voeding voorschotelen, maar: riolering aanleggen in betere buurten. Armoedebestrijding stond duidelijk niet hoog op het prioriteitenlijstje. Hoe kwaliteitsvol zou de stoelgang van al die citytrippers eigenlijk zijn?