De volgende stap: drijvende turbines
De volgende stap in de windmolentechnologie is de ontwikkeling van drijvende turbines. Na jarenlange experimenten heeft het Noorse Equinor (voorheen Statoil) vorig jaar het eerste commerciële drijvende windpark ter wereld ingehuldigd, voor de kust van het Schotse Peterhead. Equinordochter Hywind Scotland was na de eerste maanden erg enthousiast. De capaciteitsfactor – de efficiëntie waarmee de potentiële windenergie wordt omgezet in elektriciteit – lag hoger dan die van vaste turbines. Bovendien doorstond het park met succes enkele zware stormen.
Steve Sawyer van de Global Wind Energy Council denkt dat drijvende turbines in de toekomst veelvuldig ingezet zullen worden. ‘Hier in Europa hebben we het geluk dat een dichtbevolkt gebied grenst aan een relatief ondiepe zee waar het hard waait’, legt hij uit. Maar elders in de wereld zijn er niet zo veel plekken die aan die voorwaarden voldoen. Het voordeel van drijvende turbines is dat de diepte van de zeebodem een minder grote rol speelt. Daardoor is deze technologie geschikter om toegepast te worden voor de Amerikaanse westkust, of in de zeeen rond Japan.
Voorlopig zijn drijvende turbines wel een stuk duurder dan exemplaren die vastzitten in de zeebodem. Het Schotse park produceert tegen een kostprijs die vier keer hoger ligt dan de marktprijs voor elektriciteit. Het is de Britse belastingbetaler die het verschil op tafel legt. (rmg)