De Standaard

HET EINDE

In deze reeks blikken schrijvers vooruit op het grootste aller mysteries: de dood. Zien ze hun eigen sterfscène al voor zich? Vertrekken ze met de pen in de vuist? DEZE WEEK: JEROEN THEUNISSEN (1977) schreef naast enkele dichtbunde­ls onder meer de romans

-

‘Natuurlijk wil ik dat mijn dood zo laat mogelijk komt, en liefst niet al te plots, zodat ik afscheid kan nemen. Maar de dood laat zich niet dwingen, die komt als hij komt. Denk maar aan Elckerlijc: Och doot, sidi mi soe bi als icker alder minst op moede ...’

‘Als twintiger was ik erg bang om onverwacht te sterven; ik ging elke nacht slapen met de gedachte dat het zou kunnen dat ik niet meer wakker werd. Ik kreeg daar echt paniekaanv­allen van. Intussen ben ik erachter dat het leven te kort is voor paniek, maar die onvoorspel­baarheid bevalt me nog steeds niet.’

‘Maar ik zou ook niet willen weten wanneer ik ga sterven; je moet tenslotte altijd leven alsof het leven eindeloos is. Dus een week vooraf lijkt me voldoende. En die week zou ik gewoon doorleven zoals ik nu leef, want als je plots allerlei andere dingen moet gaan doen omdat het je laatste week is, heb je niet het juiste leven geleefd. Dat vind ik treurig.’

‘Hoeveel boeken ik nog kan schrijven voor ik ga, laat me koud. Veel van mijn boeken zijn nu al niet meer verkrijgba­ar, dus ik ga ervan uit dat dit ooit het lot zal zijn van alles wat ik schrijf. Maar er is wel een band tussen mijn schrijvers­chap en mijn eindigheid: ik schrijf omdat ik het leven niet zo goed begrijp, en dus probeer ik om het zin te geven door te schrijven. Dat klinkt zwaar, maar het is wel waar. Ons grote probleem is namelijk niet de dood, maar wel het feit dat we geboren worden. Je kan daar Heidegger bijhalen, maar het komt hierop neer: je hebt niet om het leven gevraagd, dus de dood is alleen maar een terugkeer naar de normale toestand. De anomalie is het leven, niet de dood.’

‘Die gedachte onthield ik uit Camus’ De mythe van Sisyphus. Dat er maar één filosofisc­he vraag is: pleeg je zelfmoord of ben je bereid te leven, ook al is ons bestaan zinloos? Ik wil het leven heel graag leven. Het gevolg daarvan is dat de dood een vervelende kwestie wordt, waar je je voortduren­d van bewust bent. Ook al is de dood gewoon een terugkeer naar de toestand daarvoor, toch heb ik er absoluut geen zin in. Dat is het dilemma dat mij boeit en kwelt.’

‘Mijn grootvader stierf toen ik negen was; ik herinner mij dat ik toen in een heel gelovige fase zat en dacht dat ik hem door te bidden terug kon brengen. Toen dat niet lukte, werd ik me bewust van mijn onmacht en van het onvermijde­lijke opschuiven van de tijd.’

‘Dat er iets na de dood zou zijn, lijkt me nu volkomen absurd. Ik wil wel nog eens terugkomen, maar een eeuwig leven lijkt me niet geweldig. In Silicon Valley proberen goeroes onze sterfelijk­heid op te lossen, maar wat ga je doen als je plots 2.000 jaar oud kan worden? Ons leven, het verhaal dat we ermee vertellen, heeft een begin en een einde, zoals elk boek; je kan het wat rekken, maar uiteindeli­jk moet je plaats ruimen voor de volgende.’

‘In mijn eerste dichtbunde­l heb ik een gedicht over de dood geschreven: Met de dood is het als met een toerist die het mooiste meest authentiek­e plekje niet vond en op de rotonde rondjes bleef draaien omdat hij de plaatselij­ke taal niet verstond. Dat vind ik nog steeds een mooi beeld: dat de dood verdwaald is en te verlegen om de weg te vragen. Maar dat is een wensbeeld, en gedateerd bovendien: tegenwoord­ig zou de dood een gps hebben.’

‘Wat er achteraf met mij gebeurt, laat mij volstrekt koud. Ik hoop alleen dat ik niet meteen verdwijn uit de herinnerin­gen van mijn familie en vrienden, en ik dus iets voor hen betekend heb. Verder lijkt een begraafbos me wel mooi, waar je as in een ecologisch afbreekbar­e urne aan de wortels van een boom wordt geplaatst, die zich dan voedt met jou. Dat ik nog een jaar of 300 kan voortleven in een beuk, vind ik een troostende gedachte. Maar als ze na mijn dood van mijn lichaam steak tartaar maken, is dat voor mij ook goed. Alleen misschien geen zerk met bloemen. Daar heb ik niets mee, en meestal zijn kerkhofblo­emen ook lelijk. Ze mogen natuurlijk ook een straat in Brussel naar mij noemen. Maar dan wel iets behoorlijk: de Boulevard Jeroen Theunissen of zo. En dan mag jij een klein zijstraatj­e daarvan zijn.’

Opgetekend door Gaea Schoeters

Als twintiger ging ik elke nacht slapen met de gedachte dat ik misschien niet meer wakker werd. Ik kreeg daar echt paniekaanv­allen van

 ?? © Jeroen Murré ??
© Jeroen Murré

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium