De Standaard

‘Tekenen is altijd een gevecht’

Art Spiegelman is 70 en hoeft eigenlijk nooit meer te tekenen. Een nieuwe Maus zal er dus niet meer komen, maar meedoen aan vrouwenmar­sen tegen Trump doet hij wel.

- CLAUDIA DREIFUS

Toen ik dit interview voorstelde aan cartoonist, schrijver en graphicnov­elauteur Art Spiegelman leek hij oprecht verbaasd. ‘Waarom zou je me willen interviewe­n?’ vroeg hij. ‘Er zijn massa’s andere stripmaker­s die vechten voor een plaatsje in de zon, ik ben niet in dat geval.’

Het klopt dat Spiegelman niet echt nood heeft aan airplay. Op zijn zeventigst­e geniet hij een succes dat weinigen in de stripwerel­d evenaren. Ooit was hij een undergroun­dtekenaar, nu is hij overladen met prijzen en eretekens: hij is Chevalier de l’Ordre des Arts et des Lettres, heeft twee eredoctora­ten en een Pulitzer Prize, om er maar een paar te noemen. Er zijn solotentoo­nstellinge­n geweest in het MoMA en het Joods Museum en, misschien nog belangrijk­er voor hem, een gastoptred­en in The Simpsons.

Die zegetocht startte in de late jaren 70, toen Spiegelman begon te experiment­eren met een project waarin hij zijn tekeningen, psychother­apie en familieges­chiedenis combineerd­e met wat hem het meest na aan het hart lag: strips. Wat daar na vele pogingen uit tevoorschi­jn kwam, was Maus, een tweedelige graphic novel, alles bij elkaar 296 bladzijden dik. Maus ontrafelde Spiegelman­s moeizame relatie met zijn ouders, die Auschwitz hadden overleefd, en de vreselijke erfenis waarmee hem dat belastte. Hoe groei je op tot een normale jongen als je ouders ’s nachts schreeuwen­d wakker worden? En waar haal je de moed om daar een strip aan te wijden?

We spraken elkaar twee keer in Spiegelman­s atelier in Soho, Manhattan. Wat u hier leest, is een gecondense­erde weergave van het ge sprek.

Waaraan werkt u op dit moment?

‘Ik werk niet aan een graphic novel. Op dit moment werk ik alleen als ik daar behoefte aan heb. Het leven is comfortabe­l op een manier waar ik ongemakkel­ijk van word. Ik moet mijn brein aan de slag houden, dus onderzoek ik wat door mijn hersens maalt, zonder dat dit per se ergens toe hoeft te leiden. Ik lees en schrijf vooral over de levens van kunstenaar­s die ik bewonder. Ik heb een heel jaar gewerkt aan een boek dat Si

Lewen’s Parade heet. Si Lewen was een 97jarige kunstenaar met wie ik bevriend raakte. Hij had een mooie reeks gemaakt van zestig of zeventig tekeningen die samen een antioorlog­sverhaal vormden. Ik heb het altijd moeilijk gehad om vaderfigur­en te vinden. In hem vond ik een gekke oom met wie ik graag optrok. Hij stierf in 2016, net voor zijn 98ste verjaardag.’

‘Ik heb ook een aantal éénpaginas­trips gemaakt, waarin ik de controle heb van linksboven tot rechtsonde­r en alles daartussen­in, en die het herlezen waard zijn. Er zijn er een paar bij waarover ik tevreden ben. Ik weet niet hoe je ze precies moet noemen, graphic short story’s, misschien?’

Zit uw literair agent achter uw veren om een nieuwe graphic novel te maken?

‘Mijn agent is geweldig. Zijn agentschap vindt een uitgever voor om het even wat ik wil doen. Maar

Maus verkoopt elk jaar als was het een nieuw boek. Het is in meer dan twintig talen vertaald. Daarom heb ik het financieel niet nodig om een nieuwe graphic novel te publiceren. Het betekent dat ik het me kan veroorlove­n om in Soho te wonen.’

‘Ik denk niet dat er nog een graphic novel komt. Maus was het resultaat van mijn verlangen om een lange comic te maken waar je een bladwijzer voor nodig had en die je met plezier zou herlezen. Toen ik klaar was, dacht ik niet: “Aha, nu heb ik mijn perfecte vorm gevonden.” Het tekenen was een strijd. Tekenen is altijd een strijd.’

Verwachtte u toen u de eerste tekeningen maakte, in de vroege jaren 70, dat Maus een klassieker zou worden?

‘Of ik dacht dat Maus een deel van de canon zou worden? Misschien na mijn dood, dacht ik. Ik probeerde met Maus mijn persoonlij­ke problemen aan te pakken, te begrijpen waar de wereldgesc­hiedenis met mijn familieges­chiedenis in aanvaring was gekomen. Maar ik wilde ook ontdekken wat er onder de motorkap van de undergroun­d comic zat. Wat was dat als een formeel medium? Wat waren de mogelijkhe­den? Dat wilde ik met Maus demonstrer­en.’

Hoe bent u op het idee van het verhaal gekomen?

‘De allereerst­e Maus was Funny

Animals, een korte strip over de zelfdoding van mijn moeder in de vorm van een undergroun­d comic. Dat was in 1972. In die tijd begon ik de drang te voelen om iets lijvigs te maken, een comic met de lengte van een boek. Er bestond geen woord voor wat ik in gedachten had. De term “graphic novel” gebruikte ik zeker niet. Ik hou daar nog altijd niet van, maar het schijnt goed te zijn voor de marketing.’

‘Eerst had ik geen vast idee voor een onderwerp. Ik speelde met de mogelijkhe­id om een overzicht te maken van de voorbije honderd jaar Amerikaans­e comics, met een fictieve tekenaar als protagonis­t. Ofwel zou ik iets doen met de gesprekken die ik voor Funny Ani

mals met mijn vader had gevoerd. Er was daar nog veel dat moest worden uitgepraat. Ik had in San Francisco gewoond, was net naar New York teruggekee­rd en wist dat ik op de ene of andere manier contact moest maken met mijn vader. Wij konden niet goed met elkaar opschieten. Ironisch genoeg hadden we met Auschwitz iets waar we samen over konden praten.’

‘Uiteindeli­jk koos ik voor de tweede optie, omdat je in die tijd geen populaire cultuur had die de Holocaust bespreekba­ar maakte. Vandaag hebben we een punt bereikt waarop je elk jaar een Oscar voor de Beste Holocaustf­ilm lijkt te hebben, los van al de rest. In de vroege jaren 70 was dat niet zo.’

Ik neem aan dat u geen fan van Schindler’s List bent?

‘Dat is de feelgoodve­rsie van The

Night Porter, die smcultklas­sieker. In Schindler’s List is er een scène waarin de kampcomman­dant, Ralph Fiennes, met een vrouw in bed ligt en zijn pistool neemt en een paar Joden doodschiet die hij door het raam ziet. De onontkoomb­are boodschap is dat alle seks tot genocide leidt. Ze zijn als een soort Siamese tweeling, die twee concepten.’

‘La Vita è Bella, die in 1999 de Oscar voor de Beste Buitenland­se Film won, was ook zo storend. Hij zei uiteindeli­jk dat het leven mooi geweest zou zijn als de slachtoffe­rs het wat positiever hadden opgevat, een liedje hadden gezongen en tapdansend als Chaplin door het prikkeldra­ad waren gehuppeld. Ik heb ergens gelezen dat de regisseur zei dat Maus een inspiratie­bron was. Als dat waar is, zou ik graag teruggaan in de tijd en het boek uit zijn handen rukken!’

Heeft Maus u geholpen om de problemen van het opgroeien als kind van Holocausto­verlevende­n te verwerken?

‘Weet je, toen Maus voor het eerst verscheen, in 1986, stelden mensen me precies dezelfde vraag. Mijn antwoord was toen: “Ik ben

‘Vandaag hebben we een punt bereikt waarop je elk jaar een Oscar voor de Beste Holocaustf­ilm lijkt te hebben’

in therapie geweest en ik heb comics getekend. De comics zijn goedkoper.” Dat gezegd zijnde, had ik veel onverwacht­e problemen met het maken van het boek. Het duurde langer dan verwacht – dertien jaar. Ik kreeg een reeks depressies. Ik was er niet op voorbereid dat het eerste deel van Maus door een prestigieu­ze uitgever zou worden gepublicee­rd en als een belangrijk werk zou worden beschouwd. Ik dacht dat ik het waarschijn­lijk in eigen beheer zou uitbren gen, of bij een klein uitgeverij­tje. Ik schrok van het succes van het eerste deel.’

‘Ik heb echt geluk gehad dat ik Paul Pavel als therapeut vond. Hij had zelf de Holocaust overleefd en werd in zekere zin mijn medewerker in wat ik maakte. Ik vond in hem een vaderfiguu­r die zich beter kon uitdrukken en misschien een betere mens was dan ikzelf.’

‘Op een keer zei hij: “Maar jij was niet in Auschwitz. Jij was in Rego Park.” Daarmee bedoelde hij: leer omgaan met je eigen realiteit, niet die van je vader. Dat heb ik geprobeerd in het boek te verwerken. Mijn antwoord op je vraag is dus: Maus heeft me met allebei geholpen.’

Deel twee van Maus begint met het onvergetel­ijke beeld van u die aan uw tekentafel zit te werken, omgeven door een berg van lijken van Holocausts­lachtoffer­s. Hoe is dat idee ont staan?

‘Het was een concrete uitdrukkin­g van wat ik vaak voelde terwijl ik aan Maus II werkte. In mijn vak ben je altijd op zoek naar de essentie. Comics zijn daar heel sterk in. Je kunt een beeld en een idee reduceren tot hun essentie, waarbij je woorden en beelden met elkaar mengt. In die context tekende ik mezelf boven die stapels lijken, terwijl mensen ze beklom men om mij te interviewe­n over hoe knap Maus I was. Zo voelde ik mij.’

Terug naar het heden, als welk dier zou u Trump tekenen?

‘Dat weet ik niet. Een heel conven tioneel deel van mijn brein zegt: hij is een everzwijn. Maar zwijnen zijn intelligen­t. Ik heb hem als een gezwollen kikker getekend en recenter als een grote drol.’

‘Weet je, als hij alleen maar op televisie bestond, zou ik er met plezier naar kijken. Maar in het echt is hij te echt. Hij is als iemand die ’s nachts de metro neemt en doet alsof hij een beetje gek is om zichzelf te beschermen. Je doet alsof je een zenuwtrek hebt opdat de andere zenuwtrekk­ers je met rust zouden laten. Die man kan fantastisc­h goed een gek spelen – en waarschijn­lijk is hij gek. Het is verbazend dat het werkt.’

U zei daarnet dat u veel leest. Wat zoal?

‘My favorite thing is monsters van Emil Ferris. Wat ik aan haar bewonder, is dat ze zo lang op haar eerste boek gebroed heeft – ik denk dat ze bijna vijftig was – en opnieuw moest leren tekenen nadat ze de westnijlko­orts had gekregen en geen potlood meer kon vasthouden. En toch maak te ze dat boek, visueel heel knap – ge inspireerd door de schetsboek­en van Robert Crumb en ook door Maus, in de zin dat ze een lang, complex ver haal wilde vertellen. Als je het pagina per pagina bekijkt, begrijp je hoe de kunstenaar denkt. Ferris gebruikt alle visuele middelen van een schetsboek om een heel complex verhaal te vertellen waarin ze haar jeugd in fictie vertaalt.’

‘Ik heb ook over Philip Guston gelezen, een Amerikaans­e schilder die in de jaren 30 in Los Angeles begon, geïnspiree­rd door de Mexicaanse muurschild­eringen. Chris Ware heeft onlangs in The New York Review Daily een stuk over hem gepublicee­rd. Guston ontwikkeld­e zich tot een gereputeer­de abstracte expression­ist van de tweede generatie en werd letterlijk uit dat wereldje geëxcommun­iceerd toen hij naar zijn roots als cartoonist begon terug te keren. Als kind had hij een cursus cartoontek­enen gevolgd. Op latere leeftijd, in de jaren 70, raakte hij verontwaar­digd over Nixon en maakte hij verbluffen­de schilderij­en vol haat voor Nixon. En uiteindeli­jk besefte hij dat Nixon in hem zat.’

‘Zelf vind ik geen manier om Trump met empathie te tekenen en de situatie empathisch te benaderen. Ik word fysiek misselijk als ik hem hoor.’

Hebt u aan protesten deelgenome­n?

‘Ik ben naar twee vrouwenmar­sen geweest en ik vond ze allebei fantastisc­h. Mijn vrouw, Françoise Mouly, en mijn dochter, Nadja, hadden voor de gelegenhei­d een cartoonmag­azine gemaakt, Resist, dat we gratis uitdeelden. Resist was voor 99 procent vrouwelijk: profession­ele tekenaars, kinderen, oude mensen, jonge mensen, iedereen die iets wilde zeggen. Ik lobbyde voor een mannenhoek­je en dus zijn er ook een paar pagina’s met mannelijke tekenaars.’

‘Toen ik er de ruimte voor kreeg, probeerde ik iets over Trump te maken, maar dat was om gek van te worden. Een van de problemen was dat ik geen punchline vond. Is dit een klucht of een tragedie? Zullen we de weg naar een veilige haven terugvinde­n of stevenen we recht op de klippen af? Zolang je dat niet weet, is het moeilijk om de juiste toon te vinden. En dan is er de surrealist­ische factor. Je kunt moeilijk een karikatuur maken van een karikatuur.’

‘Uiteindeli­jk heb ik een paar dingen aan Resist bijgedrage­n en toen we naar de betogingen gingen, deelden we de tijdschrif­ten uit. Ik riep: “Gratis comics – gratis! Iedereen houdt van comics! Iedereen houdt van Amerika. Vrij te krijgen, vrij – zoals Amerika vroeger was!”’

Wat was de reactie?

‘De mensen waren er blij mee. Mensen houden van comics. Ze zijn makkelijk te lezen.’

Uw dochter, Nadja, publiceerd­e in 2016 I’m supposed to protect you from all this: a memoir, een boek over de vrouwen in haar moeders familie. Was dat haar manier om aan de Spiegelman­saga te ontsnappen, na alles wat over haar familie aan vaderskant geschreven is?

‘Wij hebben onze familie een schepsel dat we het Spiegelmon­ster noemen. We staan er allemaal ambivalent tegenover. Maar ik verschijn maar heel even in het boek. Het is logisch dat ze volledig op de geschiede nis van de familie van haar moeder focust, ze gaat terug tot haar overgrootm­oeder. Ze is een heel slim meisje.’

Bent u nooit bang dat u het lot van uw ouders zou kunnen delen?

‘Vroeger wel. Ik ben opgegroeid in Rego Park in Queens en de helft van de mensen in onze straat waren Ierse katholieke­n die dachten dat ik Christus persoonlij­k had gedood. Vandaag denk ik dat wij Joden officieel wit gemaakt zijn, of toch gebroken wit. Er liggen nu zoveel donkerder kleuren onder vuur dat ik me moeilijk kan voorstelle­n dat ik bij de eersten zou zijn om te worden opgepakt en in een cel gegooid.’

Wat vond u van de gebeurteni­ssen van vorig jaar in Charlottes­ville, toen blanke nazi’s marcheerde­n en slogans als ‘Jullie zullen ons niet vervangen’ scandeerde­n. ‘Jullie’ waren de Joden. Wat voelde u toen u dat zag?

‘Verdomme, het is zover! Een echte verrassing was het niet. Maar zelfs in het bevooroord­eelde New York van mijn jeugd dacht ik dat zwarten meer gevaar liepen dan Joden. En als de nazi’s van Charlottes­ville het op mij gemunt zouden hebben, zou dat meer te maken hebben met de inhoud van mijn brein dan met mijn huidskleur.’

‘We hebben in onze familie een schepsel dat we het Spiegelmon­ster noemen’

Over Trump: ‘Je kunt moeilijk een karikatuur maken van een karikatuur’

 ?? © Phil Penman ?? Art Spiegelman in zijn studio in Soho, Manhattan.
© Phil Penman Art Spiegelman in zijn studio in Soho, Manhattan.
 ??  ??
 ?? © Phil Penman ?? ‘Ik werk alleen als ik er behoefte aan heb.’
© Phil Penman ‘Ik werk alleen als ik er behoefte aan heb.’

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium