Dagboek Einstein onthult schokkend racisme
Dagboeken die Albert Einstein tijdens een reis door Azië in de jaren 1920 bijhield, onthullen een racistische houding van de fysicus tegenover de mensen die hij ontmoette, vooral dan de Chinezen.
In dagboeken die hij schreef tussen oktober 1922 en maart 1923 mijmert de fysicus Albert Einstein over zijn reizen, wetenschap, filosofie en kunst. De man die racisme ooit ‘een ziekte van blanke mensen’ noemde, beschrijft in China ‘het nijvere, vuile, domme volk’ dat hij er ziet. Hij merkt op dat ‘de Chinezen niet op banken zitten om te eten maar hurken, zoals Europeanen doen wanneer ze zich in het bos ontlasten. Het gebeurt allemaal stil en ingetogen. Zelfs de kinderen zijn futloos en lijken afgestompt’.
Na een commentaar over ‘de vele nakomelingen’ en de ‘vruchtbaarheid’ van de Chinezen, vervolgt hij: ‘Het zou jammer zijn dat de Chinezen alle andere rassen zouden verdringen. Voor mensen als wij is het idee alleen al onbeschrijflijk treurig’.
Niet op zijn hoede
Ze’ev Rosenkranz, de hoofdredacteur en adjunctdirecteur van het Einstein Papers Project van het California Institute of Technology, merkt op: ‘Ik denk dat veel van zijn commentaren ons als erg akelig treffen, vooral wat hij over de Chinezen zegt. Het contrasteert met zijn publieke imago als groot humanitair icoon. Het is schokkend als je dit leest en het met zijn meer publieke uitspraken vergelijkt. Hij was niet op zijn hoede, de teksten waren niet voor publicatie bedoeld.’
Rosenkranz heeft de reisdagboeken van Albert Einstein geredigeerd en vertaald. Ze zijn onlangs voor het eerst afzonderlijk uitgegeven door de Princeton University Press, met inbegrip van facsimile’s van de dagboekpagina’s.
In andere passages van de dagboeken, die Einstein waarschijnlijk voor zijn stiefdochters in Berlijn schreef terwijl hij en zijn vrouw in Azië, Spanje en Palestina reisden, en ook als geheugensteuntje, schrijft hij over de Chinezen: ‘Zelfs zij die als beesten moeten werken, wekken nooit een indruk van doorlopend lijden. Een opvallend kuddeachtig volk (…) vaak meer automaten dan mensen’.
In Colombo, Ceylon (nu Sri Lanka), noteert Einstein dat de mensen ‘in veel vuil en stank leven’ en ‘erg weinig doen, weinig nodig hebben. De eenvoudige economische cyclus van het leven’.
Over de Japanners die hij ontmoet, is Einsteins mening dan weer positiever. ‘Japanners zijn bescheiden, fatsoenlijk, over de hele lijn aantrekkelijk’, schrijft hij. ‘Zuivere zielen zoals je ze nergens anders vindt. Je moet wel van dit land houden en het bewonderen’.
Maar Rosenkranz merkt op dat Einstein ook besluit dat ‘de intellectuele behoeften van dit land zwakker lijken dan de artistieke – natuurlijke aanleg?’
‘Einsteins dagboeknotities over de bio logische achtergrond van de vermeende intellectuele minderwaardigheid van de Japanners, Chinezen en Indiërs zijn zeker niet subtiel en kunnen als racistisch worden beschouwd’, schrijft Rosenkranz. ‘Hij portretteert andere volkeren als biologisch inferieur, een duidelijke uiting van racisme. Het verontrustende commentaar over zijn vrees dat de Chinezen alle andere rassen zouden verdringen is in dat opzicht buitengewoon onthullend. Einstein ziet een vreemd “ras” hier als een bedreiging, wat een van de kenmerken van een racistische ideologie is.’
‘Maar de meest aanstootgevende opmerking voor de moderne lezer is zijn bewering dat hij niet begrijpt hoe Chinese mannen hun vrouwen aantrekkelijk genoeg vinden om kinderen bij hen te maken’, zegt Rosenkranz. ‘Uit die voorbeelden moeten we besluiten dat Einstein in zijn dagboeken wel degelijk veel racistische en dehumaniserende opmerkingen maakte, die soms buitengewoon onsmakelijk zijn.’
Einstein begreep niet hoe Chinese mannen hun vrouwen aantrekkelijk genoeg vonden om kinderen bij hen te maken