De magie van een bougie
In de Korte Groenweg in Nederover Heembeek stond Bert Anciaux die ochtend voor het raam naar buiten te staren. Ondanks de uitnodigende koffiegeur die hem vanuit de keuken tegemoetkwam en die hem anders makkelijk tot het genot van een kopje of drie, vier had kunnen verleiden, stond zijn gezicht somber. Het was hem aan te zien dat hij diep aan het denken was, piekerde, mijmerde, bespiegelde. Dat was ook begrijpelijk, ge zien het slechte nieuws dat hij kort daarvoor had moeten vernemen.
Toen hij de avond voordien was thuisgekomen, had zijn echtgenote
– zeg maar ‘Ons Damienne’ – een dikke kaars aangestoken die ze ooit eens van een bezoek aan Lourdes had meegebracht. ‘Onze Bert kan weer een bougie gebruiken’, voelde zij immers aan. Het was niet de eerste keer dat ze op die manier de hulp en bijstand van hogere machten inriep, net zomin het de eerste keer was dat haar man verbitterd en vernederd had aangekondigd dat hij voorgoed wilde kappen met de politiek.
‘Het is weer zover’, had Damienne gedacht.
Toen hij vroeger al eens een rampzalige verkiezingsuitslag had moeten incasseren en te kennen had gegeven dat het voor hem allemaal niet meer hoefde, had ze hem op alle manieren moed ingesproken, hem verzekerd/wijsgemaakt dat de politiek hém meer nodig had dan omgekeerd.
Mevrouw Anciaux was een taaie, geen truttemie. Ze kwam van hard commercevolk uit WestVlaanderen. Die klaagden niet, die deden. Ons Da mienne zei dan ook: ‘Komaan, Bert. Niet zeuren. Veeg die pruillip van je wezen en toon mij waarom ik jou ooit uitverkoren heb als de vader van ons vier kadeeën.’
‘Ander werk zoeken, Damienne? Ik kan niets anders dan de politiek.’
‘Bert, zelfs als je morgen achter de vuilkar loopt, zal ik je altijd graag blijven zien’, had zij hem teder in het oor gefluisterd. Vervolgens stak ze een dikke Mariakaars op en – moeilijk te zeggen of het daaraan lag – de volgende dag had haar man er weer tegenaan gekund.
Maar deze keer zat het dieper. Het was al langer geweten dat Bert zich niet meer bemind voelde door de massa. Hij was naar eigen zeggen nog altijd populair bij oude moedertjes uit de Kempen en in bepaalde etnischculturele kringen die hem verzekerden dat zijn glorietijden nog wel eens zouden terugkomen. En die tijden had hij gekend: sinds 1987 al, als gemeenteraadslid, schepen, parlementslid en vooral als Vlaams minister van Sport en Cultuur. Toen werd hij niet zozeer geprezen als een kenner, maar eerder als een vrijgevige mecenas, en daar werd je als beleidsverantwoordelijke in die sector uiteindelijk toch altijd het eerst op afgerekend. Vandaag was hij nog altijd senator, toch ook geen misselijke job.
Maar met de jaren kwamen de kras sen op zijn ziel. Hoewel de typering Den Bleiter overdreven is, aan ’s mans passie tekort doet en in deze kroniek daarom dan ook – zo goed als – onver meld blijft, mogen wij u toch niet verhelen dat Anciaux zich spijtig verbaas de over de hardheid waarmee heden ten dagen het meningsverschil werd georganiseerd. ‘Ik ben zo’n idioot die alles leest wat er op Twitter over hem geschreven wordt. Man, man, man. Roepen, schelden, dreigen en kotsen.’
Ondanks al zijn ervaring was Bert er kennelijk nog steeds niet van doordrongen dat in vergelijking met de politiek Twitter een gezelschapsvereniging was, a gentlemen’s club, met al bij al vrij strikte regels inzake taalgebruik en welvoeglijkheid.
Punt andere lijn. We zijn in deze kroniek nu aanbeland bij het hoofdstuk dat de Britten – van wie sommigen als geen ander de Engelse taal beheersen – mogelijk ‘Insult upon Injury’ als titel zouden meegegeven.
Ondanks alle successen én tegenslagen bij alle vijf partijen waarvan hij al deel had uitgemaakt, smeulde bij Bert nog altijd de ambitie om nog één keer op het lokale vlak te schitteren. Hij had daarom voor de volgende gemeenteraadsverkiezingen gehoopt op de tweede plaats op de Brusselse SP.Alijst. Maar kopvrouw Ans Persoons zag in Bert niet meer dan de lijstduwer: hooguit iemand die de vernieuwing een steuntje kon geven. Met andere woorden: iemand van het verleden. Het is nooit aangenaam om op je 58ste als een ouwe zak te worden weggezet.
Bert bedankte voor de eer. ‘Omdat ik op z’n zachtst gezegd niet het gevoel had dat ik geheel welkom was’, mopperde hij in Bruzz. Hij troostte zich wel met de gedachte dat de partij hem bij verkiezingen in 2019 de lijsttrekkersplaats aangeboden had.
Evenwel, prompt volgde de reactie van SPAwoordvoerder Sarah Vandecruys, die wij niet hoeven samen te vatten omdat deze mevrouw het in één woord zelf deed: ‘Nonsens.’
Nu wordt weleens gezegd dat taal alles is, en hoewel dát wellicht overdreven is, kan het geen kwaad er eens het woordenboek bij te nemen om ons ervan te vergewissen wat de SP.Awoordvoerder wel kon hebben bedoeld. Nonsens? Er is een ampele keuze aan synoniemen: flauwekul, kletskoek, bullshit, larie, onzin, zotteklap, waanzin, gebeuzel, dwaasheid, geleuter, gelul, geraaskal, kul, prietpraat, wartaal en ga maar door.
Nonsens? Dat kon niet anders betekenen dan dat de woordvoerder van mening was dat Bert Anciaux een wauwelende idioot was, en nog een pretentieuze bovendien. Of een leugenaar, zou dát plots het partijstandpunt zijn? En waar was voorzitter John Crombez als jij hém nodig had, en niet omgekeerd?
Van deze en andere bittere gedachten was Bert vervuld toen opeens Ons Damienne hem vanachter zijn rug een koffie kopje aanreikte en haar hoofd tegen zijn schouder vlijde. Hij tuurde nog altijd door het raam naar buiten, waar juist de vuilniskar passeerde. Daarachteraan de vuilnismannen die met grote zakken jongleerden, lachten, genoten van de zon, zo goed en zo kwaad het kon de arbeidsvreugde beleden, zich niet bewust van kwaad of kieslijst.
‘Wat als ik mijn politiek engagement eens bij het huisvuil zette en die mannen achterna liep?’, dacht Bert luidop.
Ons Damienne keek hem vragend aan: ‘Jij? Wie gaat er dan de wereld verbeteren?’
Er verscheen plots een vonkje in zijn ogen, zelfs een lachje kon er weer van af. ‘Parbleu, dat is nog waar ook. Schat, mijn jas. In Brussel wachten ze op mij.’
‘Ik ben zo’n idioot die alles leest wat er op Twitter over hem geschreven wordt. Man, man, man. Roepen, schelden, dreigen en kotsen’