Lekker naïef laten meeslepen
‘De Belgen worden verblind door hun eerste twee wedstrijden tegen twee slechte landen. Ze zullen de tweede ronde wel halen, maar dan zal het over zijn.’
Dixit Valentijn Driessen bij Sporza. Driessen is een sportjournalist uit Nederland. U weet wel, dat land dat zich op dit WK alleen kan verwarmen aan de prestaties van scheidsrechter Björn Kuipers. Wie weet blijft Kuipers zelfs zo goed fluiten dat er na 1974, 1978 en 2010 wéér een Nederlander in de finale staat. Een finale die Oranje voor één keer niet zal kunnen verliezen.
Flauw, ik weet het. En intellectueel oneerlijk. Ik ben namelijk stikjaloers op wat onze noorderburen al decennialang presteren op zowat elk belangrijk mondiaal sportgebeuren. Nederland heeft tenminste al eens een EK voetbal gewonnen, na zeges tegen onder meer de Engelsen, de Duitsers en de Russen. That’s another cookie dan Wales …
Bovendien heeft Vittende Valentijn niet helemaal ongelijk. Ook ik heb het aangedurfd om na de 3-0 tegen Panama – terecht, vind ik nog steeds – een aantal centiliters azijn te pissen. (Daar heb ik mezelf kilo’s digitale pek, veren en ongefilterde stront mee op de hals gehaald, maar als rostekop heb ik gelukkig een uit de kluiten gewassen incasseringsvermogen ontwikkeld.) En nee, Tunesië is niet van het kaliber van Spanje, dat vier jaar geleden een 51pandoering kreeg van Oranje in de eerste groepswedstrijd. Maar tijdens de Duivelse demonstratie van zaterdag ben ik wel tot het volle besef gekomen dat voetbal veel genietbaarder is als je geniet. Hoopt. Gelooft. Soms tegen beter weten in.
Net dát is de reden waarom ik elke vier jaar zo uitkijk naar een WK. Omdat het voetbal dan nog eens een maand lang heerlijk onvoorspelbaar kan zijn, omdat de kloof tussen arm en rijk wordt gedempt, omdat salarissen voor even ondergeschikt zijn aan eergevoel, omdat Panamezen tot tranen toe bewogen kunnen worden door een schamel doelpuntje bij een 60achterstand. En omdat de eeuwige zelfkritische, zeurende Belgjes dan eindelijk eens in zichzelf durven te geloven, naar het voorbeeld van de Nederlanders die zichzelf elke vier jaar zonder enige gêne, met plastic klompen op hun hoofd, naar de finale dromen.
Wanneer zelfs ik me eens lekker naïef laat meeslepen door ongebreideld chauvinisme – daarnet heb ik in de winkel vijf minuten weifelend naar een tricolore trekhaakhoesje staan kijken – heb ik dus geen boodschap aan een sceptische Nederlander, die ook nog eens een open deur intrapt over onze defensieve kwetsbaarheid. Dat ei in mijn broek neem ik er voor lief bij. Ik win liever met 43 dan met 10. En ik verlies liever met 34 dan met 01. Dat laatste wel graag ten vroegste in de halve finales. Anders ga ik misschien toch weer azijn pissen.