‘Ik schrijf niet als verzet tegen de zinloosheid van de dood, ook dat is zinloos’
Anna Enquist was 46 toen ze in 1991 debuteerde. Dat heet oud. Maar eens gelanceerd was ze niet meer te stoppen. In een kwarteeuw publiceerde ze bijna met de regelmaat van een metronoom zowel poëzie als proza. Want de avond, haar jongste leg, is een roman waarin ze vertrouwde registers opentrekt: psychologie, muziek en verlies.
Een primarius is een ander soort mens dan een tweede violist en een altviolist is geen cellist. Je bent wat je speelt – dat meen ik te mogen afleiden uit het in de muziek en de psychologie gewortelde oeuvre van Anna Enquist (72). Ze lacht: ‘Wellicht zegt de keuze voor een instrument iets over wie je bent, ja. Zo zijn eerste violen vaak geboren solisten – zij moeten het initiatief durven te nemen, het tempo aangeven, de boventoon voeren – terwijl tweede violen er juist plezier in moeten vinden zich te voegen naar de eerste. Zeg ik nu even heel generaliserend, hoor, want misschien word je omgekeerd ook wel wat je speelt.’ Zelf is Enquist, even kort door de bocht, een piano. Geworden. ‘Op het conservatorium koos ik voor piano omdat de mooiste literatuur voor piano geschreven is en natuurlijk ook omdat je als pianist heel autonoom bent. Je bent zelf de baas, hangt van niemand af en hebt alles binnen je bereik. Je maakt zelf het ritme, de ondergrond én de melodieën!’ Pianospelen lijkt verdacht veel op schrijven.
Zo ook besliste schrijfster Anna Enquist geheel autonoom om haar personages uit haar roman Kwartet uit 2014 opnieuw op te voeren. Die vijf door het leven beschadigde mensen, jawel, de oude muziekleraar en het strijkkwartet dat jarenlang verstrooiing en vertroosting vond in het samen musiceren, tot ze op een apocalyptische dag het slachtoffer werden van een gewelddadige gijzeling. ‘Ik heb de afgelopen tijd ook zelf veel series gelezen, zoals de Napolitaanse romans van Elena Ferrante, De Cazalets van Elizabeth Jane Howard en de ronduit prachtige Old Filthtrilogie van Jane Gardam – misschien dat ik me mede daardoor gelegitimeerd voelde om een vervolgroman te schrijven. Bovendien vond ik het zo’n zonde dat ik die personages zo grondig had uitgedacht en weer in de steek had gelaten en wilde ik ook echt weten hoe het met ze was. Met name van Carolien en Jochem, het echtpaar dat eerder ook al beide zonen in een busongeluk verloor, vroeg ik me af hoe het ze sinds de aanslag was vergaan. Nou, dacht ik, als jij dat zo graag wilt weten, waarom zoek je het dan niet eens uit?’
Harmonie
In Want de avond, een roman die overigens perfect los te lezen is van Kwartet, komen we er al snel achter dat huisarts Carolien en vioolbouwer Jochem, tevens de celliste en de altviolist van het kwartet, door een moeilijke tijd gaan. Carolien lijdt aan een zware depressie, Jochem drijft op woede; de twee zijn in ieder geval op ver uiteenlopende frequenties afgestemd. Bovendien blijken niet alleen zij maar ook de twee andere leden van het kwartet volledig geherprogrammeerd, want ook op dat contact zit stevig wat storing. Toch eigenaardig hoe één avond van geweld vier hechte vrienden uit elkaar kan drijven, bedenkt Carolien. ‘Dat lijkt eigenaardig, ja, maar alle vier hebben zij zich die avond enorm machteloos gevoeld en zich op een manier gedragen waarvoor ze zich nu heel erg schamen. Zij zijn ontzettend kwaad en op wie moeten ze die kwaadheid richten? Op de ander, natuurlijk, die niet zus of zo of zo stom was om dit of dat. Bovendien hebben zij hun vriendschap altijd vormgegeven via dat samenspelen, maar nu zijn hun instrumenten vernield en is het ongeluk ook nog eens gebeurd op een avond dat ze zaten te re peteren. Weer samenspelen zou alles in herinnering brengen.’
Nochtans is het gemis groot, van het samenspelen én de vriendschap – Carolien noemt ze in een adem, alsof ze samen horen. ‘In een amateurkwartet speel je met vrienden, anders is het niet leuk. Mijn man en ik hebben zelf ook een strijkkwartet met heel goede vrienden. Het is een binnenskamerskwartet, hoor, we treden niet op, want hierin spelen we allemaal ons tweede instrument.’ In Enquists geval is dat hetzelfde instrument als Carolien: de cello, die een vrij krachtige rol heeft in een strijkkwartet. ‘Je kunt er veel geluid op maken en je moet opgewassen zijn tegen de eerste viool. Je verzorgt de bas waarop de rest moet gaan bloeien en zorgt altijd voor de basis van de harmonie.’ Over de alt zegt ze dan weer dat die ‘een heel bijzondere rol inneemt, omdat hij aldoor moet bemiddelen tussen de hoogte en de laagte. Hij heeft een middenstem: hij moet de klank compleet maken of de melodie van de cello tot uiting laten komen. Altisten zijn vaak rustige, gezellige mensen die ’n beetje achterover liggen te spelen op die grote altviool met een houding van: laat maar komen, ik brei het wel aan elkaar.’
Depressie
Jochem is altist, maar het is moeilijk om hem in die relaxte beschrijving te herkennen. Jochem probeert juist krampachtig alles onder controle te krijgen in de hoop dat alles weer wordt als vroeger. Hij is paranoïde voor gevaar en maakt van zijn huis en atelier versterkte burchten. Ook zit hij zijn vrouw almaar achter de veren opdat ze weer aan het werk zou gaan en cello spelen. ‘Ik vind het niet zo gek, hoor, dat Jochem in het midden van dat kwartet zit. Als luthier heeft hij oog voor verschillende instrumenten en hun klanken. Jochem is vooral ontzettend kwaad en die woede heeft als functie hem weg te houden van zijn verdriet. Je zou kunnen zeggen dat zijn woede als een schild over het gemis ligt. Heel even, wanneer hij een stukje Mozart hoort dat zij als kwartet hebben gespeeld, zien we hem huilen: een klein vulkaantje waardoor het verdriet even naar boven komt. Mocht Jochem inzien dat hij verdriet mag voelen, zou het misschien wel mogelijk zijn het contact met Carolien te herstellen. Voelen wat er in je leeft en dat verwoorden is altijd goed voor mensen.’
Met Carolien gaat het zo mogelijk nog slechter. Zij is verlamd, verdoofd, afgesneden van haar gevoel. ‘Er moet toch een leven te ontwerpen zijn voor een mens met aantoonbaar gebrek aan wil’, denkt ze. ‘Dat is dus een depressie: Carolien wil niks. Zelfs het feit dat ze sinds de aanslag een pink mist, zet ze handig in om zich aan alles te onttrekken. Zo kan ze geen huisarts meer zijn, vindt ze, wat natuurlijk onzin is, en ook geen cello meer spelen, wat ook onzin is, want het gaat om de rechterpink. Ze kan heus opnieuw leren strijken. In zulke gevallen ga je als therapeut op zoek naar de woede die wordt afgeblokt. Eens je daar bent, kan je verder, want dan is er op z’n minst weer gevoel. Niet voelen is een afweermechanisme van het lichaam om het ondraaglijke niet te moeten voelen. Maar die totale verdoving is nog erger, want die drijft mensen pas echt tot wanhoop. Je ziet ook dat mensen het echt als een bevrijding ervaren als ze weer iets gaan voelen, ook al is dat wanhoop, verdriet of boosheid. Zelfs de naarste gevoelens worden als harmonisch ervaren.’ Niet voelen is niet leven.
‘Het is goed om je te realiseren dat een verlies voor de ander iets anders betekent dan voor jezelf en dat je niet moet willen afdwingen dat de ander op dezelfde manier rouwt als jij’
Echtpaar
‘We voelen wel heel duidelijk Caroliens verlangen naar het spelen, maar zij kan daar niet bij omdat Jochem zo aan haar zit te trekken. Zo gek wordt ze van zijn getrek dat ze naar Shanghai vlucht. En zie, daar, ver weg van Jochem komt ze – en dat heeft me ook wel verrast, hoor, tijdens het schrijven – voor ’t eerst weer in beweging. Daar gaat bij haar eindelijk weer een vlammetje branden voor haar vak en voor de muziek. Terug thuis zie je haar ook die prachtige cello die ze van haar oude muziekleraar heeft geërfd dan toch een keertje uitpakken om er stiekem een beetje op te spelen.’ Je zou kunnen besluiten dat naar het verre buitenland reizen toch echt een doeltreffende methode is om te genezen van verdriet, zeker als je er ook nog een kinderarts tegen het lijf loopt die je verdriet perfect begrijpt? ‘Nu ja, of het nou die reis naar China was of het feit dat ze van Jochem is weggegaan of dat er simpelweg tijd was overgegaan... Je ziet Carolien in ieder geval opbloeien en weer eens met andere mensen praten in plaats van alleen maar monologen in haar hoofd te houden. Zij bevrijdt gewoon zichzelf.’
Of ze het als echtpaar zullen redden is nog de vraag. Van alle koppels die een kind verliezen, verliest tachtig procent ook elkaar. Enquist en haar man – hun dochter kwam in 2001 op 27jarige leeftijd om bij een ongeval met een dodehoekspiegel – horen bij de twintig procent. Is hun liefde dan waarlijk tegen alle rampspoed opgewassen of gaven ze elkaar gewoon de ruimte om te rouwen? ‘Dat laatste is heel belangrijk en is ook wat er schort aan de verhouding van Carolien en Jochem: zij hebben te weinig eerbied voor elkanders verdriet en het feit dat ze er verschillend mee omgaan, met die aanslag, met het gemis van de muziek en de vriendschap en met het oude weer opgerakelde verlies. Zij ergert zich aan hoe hij zijn controledrang op haar uitleeft, hij is woedend omdat ze in apathie verzinkt. Ze kunnen helemaal niet denken: laat die ander nou maar even, hij heeft dat vast nodig of bij haar moet dat zeker zo. Het is goed om je te realiseren dat een verlies voor de ander iets anders betekent dan voor jezelf en dat je niet moet willen afdwingen dat de ander op dezelfde manier rouwt als jij.’
Betekenis
Het klinkt alsof Enquist haar bagage van psychoanalytica ook op zichzelf heeft kunnen toepassen? ‘Dat is moeilijk te zeggen. Ik hanteer die manier van denken al zo lang in mijn leven. Ook als ik schrijf, wil ik het allemaal verklaarbaar hebben en denk ik de hele voorgeschiedenis van mijn personages uit.’ Alles doordenken én almaar doorgaan, misschien is dat wel het leven dat ze voor zichzelf heeft ontworpen om het onverdraaglijke te verdragen? Misschien is ze wel, zoals Jochem, bang om te ontspannen omdat ze dan zou omvallen? ‘Ik ben heel erg bezig, maar wel altijd met dingen die ik prettig vind om te doen. Het leuke aan een roman schrijven, bijvoorbeeld, is dat je dan elke dag zo’n taakje hebt. Toen ik net begon te schrijven gaf Hugo Claus me de tip dat ik elke dag vijfhonderd woorden moest schrijven en ik dan na jaar een roman zou hebben. Wel, daar heb ik me altijd aan gehouden en het bevalt me uitstekend. Het bindt de energie en op een gegeven moment ligt daar dus ook nog een manuscript. Met pianospelen is er nooit iets af. Zodra je even niet speelt, kan je opnieuw beginnen studeren.’
Misschien ook hoopt ze met die boeken iets betekenisvols te kunnen plaatsen tegenover de zinloosheid van de dood? ‘Neen, ik schrijf geen boeken als verzet tegen de zinloosheid van de dood, want ook dat is zinloos. De zinloosheid wordt er niet minder om. Het is niet anders. Mensen hebben natuurlijk altijd en overal getracht het anders te zien en allerlei godsdiensten ontworpen en zo, maar als je eerlijk bent blijven al die dingen natuurlijk gewoon door mensen bedacht omdat die zinloosheid zo vreselijk en onverdraaglijk is. Voor mij is kunst alleen maar van betekenis in de zin dat ze de omgang tussen mensen zinvoller of prettiger kan maken. Om die omgang tussen mensen, daar gaat het leven om. Daar ook zit het geluk, nog steeds. Want zelfs een door het leven verminkte mens als ik kan nog vreugde beleven aan de omgang met de ander. Daarom ook ga ik lekker door met alles. Of ik het ook doe om niet om te vallen, weet ik nog niet. De tijd zal het snel genoeg leren. Ik ben natuurlijk op leeftijd.’ Over de nog resterende tijd is zelfs de meest autonome pianospeler niet de baas.
‘Voelen wat er in je leeft en dat verwoorden is altijd goed voor mensen’