GENEREUS HARLEM
Katsu Naito was achttien toen hij in 1983 in New York aankwam om als souschef in een Japans restaurant op Columbus Avenue te werken. Drie jaar later bezocht hij voor het eerst Harlem, een wijk waarvan het bredere zicht op de lucht hem troost bood. Geraakt door het werk van Diane Arbus, die twintig jaar eerder al de straten van New York afschuimde met haar camera, wilde Naito er de levendige straatcultuur fotograferen. Maar hij besefte meteen dat dat geen sinecure zou zijn, zeker niet ‘met het gezicht van een bezoeker’.
Harlem in de jaren tachtig was niet het Harlem van vandaag. De turbulente jaren zestig – rellen in 1964, de moord op Malcolm X in 1965 en nog meer rellen in 1968 na de dood van Martin Luther King – veroorzaakten een exodus in de jaren zeventig, waardoor enkel de armen, nietopgeleiden en werklozen achterbleven. Het verwaarloosde stadsdeel verpauperde, de misdaad bereikte een piek en leegstand lokte crackdealers naar de bouwvallige blokken.
Naito vestigde zich er in 1988, toen het tij nog maar net begon te keren. Om in de gemeenschap te kunnen werken, moest hij er zelf deel van uitmaken, vond hij. Twee jaar lang wandelde hij rond in zijn buurt, langs Lenox Avenue, zijn camera duidelijk zichtbaar in de hand, maar zonder een foto te maken. Jongeren vonden hem verdacht – hij moest wel een undercoverflik zijn –, volwassenen negeerden hem.
Gaandeweg werden de gezichten die hij dagelijks zag, vertrouwd. En ook hij werd herkend en sporadisch nieuwsgierig aangesproken. Dat het oké was, want dat hij hier woonde, antwoordde hij dan. Toen hij zijn buren uiteindelijk om een portret vroeg, bleek het vertrouwen voldoende gegroeid. Eerst maakte hij ze gewoon op straat, later ook voor een witte achtergrond, in een geïmproviseerde openluchtstudio op de stoep voor zijn appartement. Geïnspireerd door In the American West van Richard Avedon focuste hij zo vol op de eigenheid van de bewoners.
Het zijn warme en authentieke portretten, met veel gevoel gemaakt, maar ook genereus geschonken door de geportretteerden. Al betekent dat niet dat iedereen zich zomaar blootgaf. Let op de gebalde vuisten bij het stoere jongetje, of op de elegante hand die een oudere man voor zijn gezicht houdt. De ene is aandoenlijk, de ander eerbiedwekkend.
Wat de foto’s vooral laten zien, naast de ziel van Harlem voor de grote transformatie, is die langzaam tot stand gekomen, wederzijdse erkenning. Hij, met zijn gezicht van een bezoeker, wist zich aanvaard in de wijk. En zij werden gezien, nadat jarenlang geen buitenstaander echt naar hen omkeek.