Emotionele castratie
De kans is groot dat ik gisteravond weer volledig tegen de journalistieke etiquetteregels heb gehandeld. Trouwe lezers van deze krant weten misschien dat ik slechts af en toe over voetbal schrijf – de rest van mijn dagen vul ik met onbelangrijkere dingen zoals buitenlandse politiek, en andere cinema. Meer een occasionele bezoeker in de voetbalwereld dan een echte specialist, en dus probeer ik mijn plaats wat te kennen en te doen zoals de anderen. En de eerste spelregel – althans in de Belgische sportjournalistiek: er wordt niet gejuicht. Juichen is voor fans die er per definitie niets van kennen, specialisten reageren droog en afstandelijk. Bij oefenwedstrijden heb ik mijn reflexen inmiddels onder controle, maar in de match tegen Japan was het om zeep. De 22 van Fellaini was nog een ingetogen juichje, maar bij de winning goal van Chadli slaakte ik een victoriekreet, en ik heb er zelfs bijgeroepen ‘en het kan me niet bommen dat het niet mag!’. Hopelijk heb ik dus gisteravond in Kazan opnieuw gezondigd het tegendeel zou willen zeggen dat de Belgen niet gescoord hebben.
Nu is een béétje nuchterheid wel geboden. Wie aan die onnozele Mexican wave meedoet bijvoorbeeld, zouden ze wellicht zijn perskaart afpakken en nog terecht ook. Die wave is verworden tot een verzetje van het publiek, ze heeft meestal geen bal te maken met het vertoon op het veld. De onnozelaars die beginnen te jouwen en fluiten omdat de wave altijd uitsterft bij de perstribune, moeten eens beseffen dat wij daar zitten te werken en wel iets beters te doen hebben. Maar geen emoties mogen tonen bij een doelpunt, dat is iets anders. Dat is emotionele castratie. Het smijt me, beste collega’s, laat me even blij zijn, tien seconden slechts, ik neem daarna wel weer afstand.
ZuidAmerikanen zijn warmbloediger. Gisteren, in een bomvolle perszaal in aanloop naar België–Brazilië, volgde iedereen Uruguay–Frankrijk. Wie even eten haalde of naar de wc ging, kon nog horen hoe de wedstrijd verliep, dankzij het leger Braziliaanse journalisten in de zaal. Geweeklaag bij de Franse doelpunten, gejammer van ontgoocheling als Hugo Lloris met een schitterende save een bal van Caceres van zijn doellijn veegde. Zulk enthousiast (en luid) meeleven hoor je niet als er vooral Europeanen in de zaal zitten. (Behalve één keer: bij de uitschakeling van de Duitsers in die nederlaag tegen ZuidKorea. Toen gingen vooral de Russen helemaal uit hun dak, tot zelfs de charmante vrijwilligsters en het barpersoneel toe. Het beleg van Leningrad gaat nooit vergeten worden.)
Ik vroeg aan een Braziliaanse collega Fabio Luiz Franca van Radio Bandeirantes, waarom hij en zijn landgenoten zo overduidelijk voor Uruguay supporterden. ‘Er zit een stuk solidariteit in. Wij ZuidAmerikaanse landen spelen ook zo vaak tegen elkaar, je wordt een beetje familie. Maar de bijkomende reden is eigenbelang: Uruguay is minder sterk dan Frankrijk als tegenstander in de halve finale.’
Franca is ook zo’n presentator die GOOOOOOOOOOOOOAAAAAAAAAAALLLL roept in zijn microfoon als er gescoord wordt. Hij glimlacht. ’Ik weet het, jullie in Europa vinden dat raar. Enfin Italianen of Spanjaarden niet, maar jullie in koudEuropa wel. Ik zou dat moeilijk vinden, kurkdroog zeggen “ja beste kijkers, het is doelpunt van X, na een voorzet van Y, en het staat nu 11.” Het blijft toch een spel vol emotie tenslotte, zeker op zo’n wereldbeker.’
Maak u niet ongerust. Wat er ook gebeurd is, ik ga het niet al te bruin gebakken hebben. Bij het winnende doelpunt in de blessuretijd niet G000000000000000AAAAAAAAAAALLLLL !!!!! maar gewoon een bescheiden GOOAALL!!, met slechts een korte omhelzing van een paar verraste collega’s. En als de Rode Duivels na een tergende penaltyreeks verloren hebben, dan zal ik eerst mijn stuk geschreven hebben, en pas daarna in een hoekje van het stadion nondedju geroepen hebben. Om dan, net als de écht nuchtere en cynische deskundigen, te gaan vertellen dat ik het toch allemaal voorspeld had, dat het zo zou lopen?
Bij oefenpotjes of tegen Panama lukt het me, niet te juichen. Maar in zo’n kwartfinale? Láát me toch, collega’s!