De Standaard

HET EINDE

In deze reeks blikken schrijvers vooruit op het grootste aller mysteries: de dood. Zien ze hun eigen sterfscène al voor zich? Vertrekken ze met de pen in de vuist?

-

‘Mijn opa ging dood toen ik vier was; mijn broertje en ik werden naar mijn andere oma gebracht omdat er iets ergs gebeurd was. Een paar dagen later werden we opgehaald en bleek opa er niet meer te zijn. Ik heb een behoorlijk katholieke opvoeding gehad, dus ons werd verteld dat opa vanaf dan uit de hemel toekeek; geen idee wanneer het tot me doordrong dat hij gestorven was.’

‘Concreter werd het rond mijn elfde, toen de vader van mijn beste vriendje doodging. Ook toen wilden mijn ouders niet dat ik naar de begrafenis ging. Dat heb ik ze kwalijk genomen: dat dat afscheid volkomen aan mij voorbijgin­g. Ik heb als kind dus op een gekke manier met de dood te maken gekregen, heel diffuus. Op die leeftijd geniet je ook nog volop van het geluk van het toekomstlo­ze; de dood staat nog ver van je af.’

‘Afgelopen jaar heb ik een dagboek bijgehoude­n van mijn 50ste levensjaar: dan maak je toch de balans op van het leven. Ik merk dat de metafysisc­he leegte van het leven me steeds meer pijn doet, nu ik ouder word. Ik heb dat zinloze vroeger altijd gecultivee­rd; dat gaf mij heel veel vrijheid. Nu merk ik dat ik er iets tegenover moet stellen, maar ik heb nog niet gevonden wat.’

‘Als kind vond ik de bijbelverh­alen prachtig. Het vieren van het grote raadsel van het leven heeft nog steeds mijn sympathie, en ik begrijp dat geloven voor velen een troost of pijnbestri­jder is, maar op een bepaald moment werd de katholieke constructi­e mij te zichtbaar en ben ik afgehaakt. Veel schrijvers keren op latere leeftijd terug naar het katholicis­me, wellicht omdat de zinlooshei­d ook voor hen te zwaar wordt, maar mij lukt dat niet, hoe warm ik de rituelen ook vind. Dus sedeer ik mijn geest met terugdenke­n aan mijn gelukkige jeugd. Daarover gaat mijn dagboek grotendeel­s: over het zoeken naar momenten die dat symboliser­en. Daarmee vul ik mijn medicijnka­stje, dat biedt mij troost: het cultiveren van de naïviteit en de fantasie van mijn kindertijd.’

‘Want de dood begint te heersen in mijn omgeving: de generatie voor mij is aan het uitsterven, en dat is confronter­end. Het wegvallen van mensen vind ik ronduit shit. Dus bedenk ik constructi­es: de dood als vriend beschouwen, bijvoorbee­ld. Komen doet hij toch, en dan begroet ik liever een vriend dan een vijand. Als je je hele leven verzet tegen de dood, staat er aan het eind een vijand naast je bed. Dat lijkt me niet fijn. Hopelijk geven die constructi­es me rust.’

‘Ik heb wel een keer geoefend met doodgaan: ik heb een nier gedoneerd, en bij zo’n zware narcose bestaat altijd de kans dat je niet meer wakker wordt. Ik heb toen heel bewust het moment ondergaan dat ik wegzakte en gedacht: zo voelt het ook als je sterft en je bewustzijn verdwijnt. Dat was best een aangenaam gevoel. Toen ik wakker werd, had ik een soort Lazarus lightervar­ing, dus als ik denk aan doodgaan, denk ik daaraan, maar dan zonder het wakker worden.’

‘Mijn vader heeft gekozen voor euthanasie. Hij zou sterven op vrijdagmid­dag om twee uur, dat tijdstip lag vast. Daar was ik ook bij. Dat was heel confronter­end, maar ook een mooi moment; het leek mij een heel zachte manier om te gaan. Dus als ik ernstig ziek word, heeft mijn vader me voorgedaan hoe het kan, sterven. Dat is een geruststel­lende gedachte.’

‘Geen idee hoe ik zou reageren als ik mijn einde zou zien aankomen. Mijn vader werd er rustig van; van verzet was geen sprake. Zelfs op de dag van zijn sterven was hij een en al vrolijkhei­d, met de koffie en de krant en grapjes maken. Ik hoop dat ik het ook zo kan doen; geen idee of ik me op theatrale wijze zou verzetten. “Rage, rage against the dying of the light” schreef Dylan Thomas: het lijkt me niet prettig als je zo moet gaan. Zelf sta ik dichter bij stoïcijnen die stellen dat het eigenlijke sterven maar een fractie van een seconde duurt, dus dat er weinig redenen zijn om je er zo druk over te maken; het is kort en onvermijde­lijk.’

‘Vorig jaar is mijn oma overleden, ze was 96. Ik heb haar fotoalbums gehouden. Soms kijk ik naar die foto’s: iedereen die erop staat, is dood, en niemand kan die mensen meer benoemen. Ze zijn gewoon weg, wat eigenlijk een geruststel­ling is. Ik heb ook niet het gevoel dat ik werk na moet laten, dat vind ik een onprettige ijdelheid: de illusie te hebben dat je leven nog gevolgen heeft als je zelf al lang onder de grond ligt. De feiten spreken dat trouwens tegen, want veel schrijvers die in hun tijd erg groot waren, veel groter dan ik, worden niet meer gelezen.’ Opgetekend door Gaea Schoeters

‘Als je je hele leven verzet tegen de dood, staat er aan het eind een vijand naast je bed’

van verliefden om zoveel mogelijk samen te zijn en volledig in elkaar op te gaan. Als je focust op één relatie, kun je er alles uit halen wat erin zit.’

‘Ik heb er mijn lessen uit getrokken. Ik ben weer monogaam – dit keer niet omdat het zo hoort, maar omdat ik ervoor kies. Het kost me ook geen moeite. In de vijf jaar dat we samen zijn, ben ik nog niet eens een andere vrouw tegengekom­en die mijn interesse prikkelde. Ook op andere vlakken pak ik het nu helemaal anders aan. We wonen maar deeltijds samen – om praktische redenen, we hebben allebei kinderen. Maar we letten erop dat we elkaar niet uit het oog verliezen. De week dat we niet samen zijn, wisselen we berichten uit, soms niet meer dan een kus, gewoon als teken dat je aan elkaar denkt. We houden onze vriendenkr­ing beperkt om tijd genoeg voor elkaar te hebben. En als we elk een boek lezen, zitten we dicht bij elkaar, niet elk in een uithoek van de sofa. We koesteren onze emotionele hechting.’

 ?? © JeRoen Murré ??
© JeRoen Murré
 ??  ?? uit zijn weide breekt – na de eerste barst in het hek is er geen houden meer aan.’
uit zijn weide breekt – na de eerste barst in het hek is er geen houden meer aan.’

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium