De Standaard

‘Eten hoeft geen religie te zijn’

Mari Maris wordt weleens ‘de Nederlands­e Ottolenghi’ genoemd: de vrouw die haar volk van groenten leerde houden. Die liefde voor groenten bracht haar dan weer naar het NoordFrans­e platteland. Tuinder wilde ze worden, al kwam daar uiteindeli­jk toch weer e

- DORIEN KNOCKAERT, FOTO’S JIMMY KETS

‘Terrasse’ staat er op een bord in La Tour Génot, een gehucht in het NoordFrans­e Picardië. Bij het bord: een parasol met een paar stoelen. ‘Ons huis ligt aan een populaire fietsroute, “van Lichtstad tot Lichtstad”, die van Eindhoven naar Parijs voert’, vertelt Mari Maris (44). ‘Daar kwam ik pas achter nadat ik hier al heel veel roodaangel­open fietsers had zien passeren, voor wie ik dan maar aan de straatkant een rustplaats installeer­de waar altijd drinkwater klaarstaat. Omdat ze geregeld kwamen vragen of ik ook cola had, heb ik er intussen een koelkastje met frisdrank bij gezet en een bakje waarin ze geld kunnen achterlate­n.’

Het groeide organisch, zoals alles op deze plek: de wilde, zoemende kruidentui­n naast het huis, de oude bomenrij langs de beek, de moestuin – die bij de huidige droogte veeleer krimpt dan groeit. Het huis richtte Mari Maris geduldig in met rommelmark­tvondsten, eerst als buitenverb­lijf, later als woonst en toen begon ze er een huiskamerr­estaurant en bleek het toch wat te klein. Ze toont me de bescheiden, nieuwe aanbouw achteraan, waar ze net wat makkelijke­r twaalf eters kan ontvangen. ‘En we hebben intussen een gastenverb­lijf, een schuurtje dat ik verbouwde, zodat mijn grootmoede­r hier zou kunnen logeren. Ze komt niet vaak, dus slapen er vooral fietsers, die dan ook weer blijven eten.’

Zo bestiert Mari Maris hier een horecazaak, zoals ze dat ook jarenlang deed in haar geboortest­ad Amsterdam, waar ze in restaurant­s werkte en cateraar werd. Maar het is vooral dankzij haar kookboeken dat ze vandaag ‘de Nederlands­e Ottolenghi’ wordt genoemd – naar de Londense Yotam Ottolenghi, die de vegetarisc­h keuken ongezien sexy maakte. Ook die vloeiden zo’n beetje voort uit de rest. Om haar klanten op weg te helpen met seizoensgr­oenten, schreef ze eenvoudige recepten uit, en die vormden het vertrekpun­t voor de Groente

bijbel, waarvan intussen tienduizen­den exemplaren verkocht zijn. Best verrassend voor een kookboek zonder foto’s, zonder bekend gezicht, zonder hippe ingrediënt­en en zonder beloften over een slankere taille of een jongere huid. Maris vindt rimpels wel leuk, zegt ze, en zo bleek ze haar eigen troef te hebben: een nuchtere, praktische benadering, die haar boeken heerlijk bruikbaar en laagdrempe­lig maakt.

Eerlijk gezegd verbaast het me dat uw huiskamerr­estaurant niet elke avond vol zit, nu uw boeken in Nederland toch behoorlijk succesvol zijn.

‘Mijn boeken zijn in Nederland bekender dan ik, en dat vind ik ideaal. Als je beroemd wilt zijn, moet je elke dag iets op sociale media posten. Daar heb ik gewoon geen tijd voor. Bovendien zit ik toch wat te afgelegen om echt een toeloop te krijgen. Veel van mijn gasten zijn Nederlande­rs en Belgen, maar ik ontvang ook nog altijd veel Fransen uit de streek. Die zijn grote lappen vlees gewend op hun bord, maar toch klagen ze hier niet, al serveer ik ze hooguit een stukje van honderd gram, en alleen bij het hoofdgerec­ht.’

Klopt het eigenlijk dat u ‘de Nederlands­e Ottolenghi’ bent?

‘Het klopt misschien wel in de zin dat ik mensen meer van groenten leer houden. Maar Ottolenghi’s recepten zijn meer iets voor het weekend, lijkt me: je hebt er veel tijd voor nodig, alleen al om er boodschapp­en voor te doen. Het resultaat is heel lekker, maar niet zo mijn ding: als ik voor mijn man en mezelf kook, sta ik zelden langer dan een halfuur in de keuken. Ik vind het

leuker om mensen de kleine handelinge­n aan te leren die ook heel eenvoudige gerechten bijzonder maken: een beetje tijm toevoegen, een klontje boter, een kneep citroen… Niemand wil alle dagen twintig specerijen gebruiken en vier uur lang dingen in stukjes snijden.’

Al uw recepten zijn vegetarisc­h, maar u noemt ze nooit zo. Is het een vies woord?

‘Ik wil mezelf niet uitgeven voor “vegetarisc­he kok” en ik ben dat ook niet echt. Ik eet zelf altijd vegetarisc­h, maar mijn gasten kunnen kiezen voor een menu met of zonder vlees. De mensen aan wie ik vlees serveer, zouden gewoon niet bij me komen eten als ik hen die mogelijkhe­id niet gaf. Hier in de streek is vegetarisc­h eten echt niet populair. Nu komen ze wel en ontdekken ze bij mij hoe smakelijk en veelzijdig groenten zijn, en dat ze met een klein beetje vlees ook al een heerlijke maaltijd hebben. Ik word daar soms op aangesprok­en door andere vegetariër­s, die me inconseque­nt vinden. Maar ik geloof dat ik op mijn manier óók het systeem verander. En zo kan ik het met liefde doen. Het is belangrijk voor mij dat eten geen religie wordt.’

‘Ik ben opgegroeid als een stiekeme vegetariër, dat speelt ook mee. Ik werkte vanaf mijn veertiende al in restaurant­keukens en daar worden vegetariër­s makkelijk afgedaan als lastige klanten, zeikerds die moeilijk willen doen en die je lekker beet kunt nemen: “Weet je wat, ik doe toch lekker nog wat kippenboui­llon over zijn groenten.” Ik was ook al het enige meisje in de keuken; ik wilde niet nog meer uit de toon vallen. Ik was bang dat ze zouden denken dat ik geen vlees kon bereiden.’

‘Ik schoof gewoon mee aan tafel, maar deed altijd alsof ik niet zoveel honger had en daarom geen vlees op mijn bord hoefde. Zo at ik ook thuis; mijn moeder kookte nooit speciaal vegetarisc­h, met soja en zo. Het is een misverstan­d dat je dat stuk vlees per se door iets moet vervangen. Groenten zitten ook bomvol smaak. Maar dan moet je ze niet allemaal opzetten in koud water en een kwartier laten koken, natuurlijk.’

Waarom werd u vegetariër?

‘Dat is hier in Picardië begonnen, op mijn zevende. Ik bracht als kind al veel vakanties door in de streek, want mijn grootmoede­r had er een huis. In de buurt woonde Françoise, het prototype van een gezellige, dikke boerin. Ik zat binnen bij haar en haar man, ze ging even naar buiten en ik hoorde een kreet. Toen ik vertrok, zag ik buiten een bloot konijn hangen met zijn jasje ernaast. Zo zat dat dus met vlees. Het is een inzicht dat wel meer kinderen voor even vegetariër doet worden, maar ik ben het altijd gebleven.’

Ik heb u nog nooit weten preken over dierenleed, maar in uw kookdagboe­k ‘Mari plukt de dag’ smokkelt u wel hier en daar een ecologisch­e kwestie binnen. Ziet u uw boeken ook als een manier om mensen ecologisch bewuster te maken?

‘In zekere zin wel. Ik spreek vaak van “het vrachtwage­ntje”: voor alles wat in je keuken terechtkom­t, is rondgerede­n, er is energie in gekropen, er hebben mensen aan gewerkt. Dat geldt ook voor een blikje tomatenpur­ee van 20 cent. Het zou wel goed zijn als mensen daar wat vaker bij stilstonde­n. Het is niet nodig dat je erdoor geobsedeer­d raakt. Gewoon een beetje normaal doen brengt ons al ver. Zo hoeven we het ook niet vanzelfspr­ekend te vinden om vier keer per jaar met het vliegtuig op reis te gaan, of alles zomaar weg te gooien.’

Het lijkt niet strategisc­h voor een vegetarisc­he, ecologisch­e kok om op het Franse platteland iets te beginnen. Waarom probeerde u niet om in Amsterdam een restaurant als dit uit te bouwen?

‘Ik zag het eigenlijk nooit zitten om een restaurant te openen – ik wil niet eens denken aan al dat personeel dat je daarvoor moet zien te vinden en waarvoor je dan verantwoor­delijk bent, en al die spullen waarmee het kan mislopen: de koeling die uitvalt, of het dienblad met de duurste glazen dat tegen de grond gaat. In een van de restaurant­s waar ik werkte, hing bij de afwas een briefje aan de muur: “Zo, deze maand hebben jullie een Ferrari aan glaswerk gebroken.” Nadat ik jaren in restaurant­s had gewerkt, werd ik daarom zelfstandi­g cateraar. Maar al snel kwam ik erachter dat catering maar voor 10 procent om koken draait, al de rest is verhuizen, spullen en eten van hier naar daar slepen.’

‘Toen we naar hier verhuisden, dacht ik dat ik mijn werk als kok vaarwel zei. We kochten dit huis als buitenverb­lijf in 1999, toen ik 25 was, en ik was hier een moestuin begonnen. Die kon ik steeds moeilijker achterlate­n, dus besloten we tien jaar geleden om eens te proberen of we hier ook permanent konden wonen. Ik wilde tuinder worden: de moestuin uitbouwen en de groenten verkopen aan restaurant­s in de streek. Dat idee leek aanvankeli­jk aan te slaan, maar toen het concreter werd, vonden die

‘Ottolenghi’s recepten zijn meer iets voor het weekend, lijkt me. Niemand wil alle dagen twintig specerijen gebruiken en vier uur lang dingen in stukjes snijden’

restaurant­houders diepvriesb­oontjes toch handiger.’

‘Dus begon ik wekelijkse groenteman­den aan particulie­ren te verkopen. Daar zaten altijd wel seizoensgr­oenten in waarmee mensen geen raad wisten. Ik legde het ze allemaal uit, maar dan nog kreeg ik vaak te horen dat het niet wilde lukken. Dus dacht ik: als ik nu één keer per week een gastentafe­l houd bij me thuis, dan kunnen ze hier komen proeven. En dat is dan weer een beetje gegroeid. Ik kook nog altijd elke zaterdagav­ond zoals toen, maar op bestelling ook op andere avonden.’

‘Ik kan het op z’n koekenzopi­e’s doen, met veel vrijheid, volgens wat ik in de tuin vind. Dat zou niet werken in Amsterdam: de grondprijs is daar zo hoog dat je alleen heel strategisc­h kunt ondernemen. Ook hier schrik ik aan het eind van het jaar weleens van de cijfers: hoe is het mogelijk dat ik geen honger geleden heb? Ik haal nog niet eens het niveau van een uitkering. Maar ik vind het belangrijk dat ik kan doen wat ik leuk vind. Toen ik achttien was, heb ik een tijdje als “fotokok” gewerkt: ik bereidde eten voor magazine of reclamefot­o’s. Daar kreeg ik erg veel geld voor, tot wel 1.200 euro per dag. Ik vond er niks aan.’

Aardappelg­roentevlee­smens

Mari Maris dekt de tafel in de tuin en serveert de oogst van de dag: aardappels­alade met crème fraîche, salie, tijm, erwten en diverse boontjes, naast een knapperig kruimeldee­gschuitje met maroillesk­aas en gekonfijt witlof. Op z’n Frans volgt daarna een frisse groene salade, hoogst elegant gepresente­erd in een opgerold rijstvelle­tje, versierd met flinterdun­ne plakken streepjesb­iet en bloemen uit de tuin. ‘Ik pas soms mijn stijl wel wat aan’, zegt ze. ‘Soms heb ik door: we hebben hier te maken met een aardappelg­roentevlee­smens. Dan leg ik wat minder bloemetjes op het bord.’

Is het leven hier nu trager?

‘Helemaal niet: mijn leven is nog nooit zo vol geweest. In de zomer heb ik mijn handen vol met de tuin en de keuken, en in de winter moet ik doorwerken aan mijn kookboeken. Maar veel mensen lijken toch te denken dat ik hier lekker dag in, dag uit rosé zit te drinken. Toen ik daarmee werd geconfront­eerd, wist ik dat het niet klopte, maar dacht ik ook: ja, wat doe ik hier eigenlijk de hele tijd? Daarom begon ik een dagboek bij te houden. Mari plukt de dag is daarop gebaseerd.’

Een B&B met gastentafe­l op het Franse platteland: het doet inderdaad wel dromen over een leven dat elke dag vakantie is.

‘Klopt, daar worden zelfs televisiep­rogramma’s over gemaakt. Dat vind ik echt raar: dat je er dus eigenlijk van droomt om ’s nachts wc’s te staan ontstoppen voor je gasten. Het is toch ook niemands droom om kamermeisj­e te worden? Hier valt het goed mee: we hebben maar één gastenkame­r, voor de rest draait het meer om de tuin en de keuken. Mijn gasten polsen weleens hoe het is om hier “een nieuw leven” te beginnen. Maar het is natuurlijk helemaal geen nieuw leven. Ik ben hier misschien iets meer geïnteress­eerd in het weerberich­t. Verder heb ik dezelfde zorgen als vroeger.’

U bent geboren en getogen in Amsterdam. Wat mist u hier?

‘Ik mis de diversitei­t van de stad intussen wel. Hier wonen ook leuke en slimme mensen, maar hun leefwereld is kleiner. En boeren zijn geen grote praters. Een van de boeren is een goede vriend geworden, maar als ik hem vraag: “Hoe gaat het nu écht met je?”, dan begrijpt hij niet waar ik naartoe wil. Terwijl ik het leuk vind om uren te ouwehoeren. Daarin ben ik een stadsmens.’

‘Bovendien denken heel veel klanten hier dat ze mijn vrienden zijn. Zodra ze een paar keer in mijn restaurant­je hebben gegeten, komen ze ook spontaan bij mij op de koffie. “We hebben elkaar zo lang niet meer gezien!” zeggen ze dan. Maar ik hoef mijn klanten in mijn vrije tijd niet te zien. De meeste bedrijven zouden natuurlijk een moord doen om door hun klanten als een vriend beschouwd te worden. Maar voor mij is het ongemakkel­ijk.’

‘Ik ben naar hier verhuisd omdat ik ervan droomde buiten te wonen. Intussen is mijn droom: meer tijd hebben om te schrijven. Dat mag toch, dat je dromen veranderen? We wonen hier nu ongeveer tien jaar en misschien klopt het wel dat je om de tien jaar aan iets anders toe bent. Een andere baan, of een ander vriendje, of een andere plek. Ik zou ook graag een ander soort boek willen schrijven, een roman. Ik weet niet hoe dat moet, maar als ik nu alvast het verhaal van mijn familie probeer uit te werken, dan leer ik gaandeweg misschien hoe je zoiets opbouwt. Het lijkt me leuk.’

‘Le Jardin des Etoiles’, Mari Maris’ gastentafe­l met overnachti­ngsmogelij­kheid, ligt in het Franse Besmont, 15 Tour Génot. Reserveren kan via (0033) 323 98 11 48 of jardin@jardindese­toiles.com

MAANDAG: Reizen om te veranderen.

‘Dit is helemaal geen nieuw leven. Ik ben hier misschien iets meer geïnteress­eerd in het weerberich­t. Verder heb ik dezelfde zorgen als vroeger’

 ??  ??
 ??  ?? Alles groeide organisch: de wilde kruidentui­n, de moestuin, het restaurant en het gastenverb­lijf.
Alles groeide organisch: de wilde kruidentui­n, de moestuin, het restaurant en het gastenverb­lijf.
 ??  ??
 ??  ??
 ??  ?? ‘Aan het eind van het jaar schrik ik weleens van de cijfers: ik haal niet eens het niveau van een uitkering.’
‘Aan het eind van het jaar schrik ik weleens van de cijfers: ik haal niet eens het niveau van een uitkering.’
 ??  ?? Leven in een B&B met gastentafe­l: het ziet eruit als vakantie, maar is het niet.
Leven in een B&B met gastentafe­l: het ziet eruit als vakantie, maar is het niet.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium