Een halve winnaar met een leuke naam
Waarom kreeg Henrik Pontoppidan de Nobelprijs?
‘Voor zijn authentieke beschrijvingen van het hedendaagse leven in Denemarken’
Waarom kennen we zijn werk dan niet?
Realistisch en pessimistisch zijn de etiketten die doorgaans op het werk van de Deen (18571943) geplakt worden. Hij is een van de voornaamste vertegenwoordigers van het naturalisme in Denemarken. Een Deense literatuurhistoricus zei het zo: ‘Geen van de nieuwe Deense schrijvers heeft een zo volledig beeld van zijn tijd, de geestelijke beroeringen en mensentypen weten te geven’. Pontoppidan kon teren op het succes van LykkePer, zijn romancyclus over een jonge ingenieur die zich in woelige tijden probeert los te maken van zijn diepgelovige milieu – duidelijk autobiografisch: Pontoppidan kwam uit een predikantengezin met zestien kinderen en maakte zijn ingenieursstudie niet af, maar werd schrijver. Hij kreeg voor de roman lof van collega Thomas Mann en van de marxistische filosoof Georg Lukács, die hem naast Flaubert plaatste, maar Pontoppidans reputatie geraakte nauwelijks voorbij de Deense grenzen.
De gelukkige Peter verscheen in 1917 in het Nederlands. Bij een heruitgave in 1941 constateerde Dietsche Warande & Belfort: ‘Pontoppidans werk is in Nederland haast geheel onbekend’.
De bekroning heeft weinig geholpen. 1917 was niet meteen een gezegend jaar. De Nobelprijs had te lijden onder de Eerste Wereldoorlog: in 1914 en 1918 werd er geen laureaat gekozen en de prijzen van 1916 en 1919 werden in uitgesteld relais bekendgemaakt.
Pontoppidan kreeg bovendien slechts de helft van het prijzengeld; hij moest de eer delen met Karl Gjellerup, zijn landgenoot die vandaag zo mogelijk nog obscuurder lijkt, een schrijver met een hang naar het boeddhisme, die vooral in Duitsland actief was. Dat laatste leidde in die tijden van oorlog tot ongenoegen.
Wat te lezen?
Ik heb Jonge liefde op de kop getikt, de Nederlandse vertaling van een novelle uit 1885, aangevuld met de al even korte roman Herinneringen van 1893. Het is totaal wat anders dan de romancycli. Zelf had Pontoppidan een boontje voor het korte werk, omdat hij daar naar eigen zeggen de verbeelding meer vrijheid gaf.
De vertaling is in 1947 gepubliceerd door de Antwerpse uitgeverij Het Kompas, in haar Feniksreeks waar ze de beste boeken tegen de laagste prijs aanbood. Er was toen ook een Scandinavische hype, bewijst de fondslijst.
Wat vinden we ervan?
Ik was niet echt onder de indruk van het verhaal van een hulponderwijzer die liefde koestert voor herbergierster Ellen en vaderlijke gevoelens voor haar buitenechtelijke dochter Martha. Dat soort relatie is niet echt een recept voor een happy ending op het Deense platteland, dat wel met veel zin voor sfeerschepping wordt beschreven. Voor een tekst van 1885 is de taal nog redelijk fris, maar de personages komen moeizaam uit de verf. Zo voert Pontoppidan een stereotiepe Jood op, een cliché dat bij lezers van vandaag slecht aankomt. Irritant zijn de gratuite ‘regieaanwijzingen’ van de onderwijzer die het verhaal vertelt (genre ‘daar kom ik later op terug’).
Een herdruk? Toch maar niet dus. Voor de quizzers
Pontoppidan verdient alvast de prijs van de Nobellaureaat met de meest welluidende naam. Zelf vond hij hem ‘afschuwelijk’. Pontoppidan is de zeventiendeeeuwse verlatijnste versie van het Deense Broby. Iets met ‘brug’ en ‘stad’, pons en oppidum. Chic.
Henrik Pontoppidans naam is verbonden aan een stipendium voor Deense schrijvers. De enige echte bekende op de laureatenlijst van het Pontoppidanlegaat is Karen Blixen (alias Isak Dinesen, schrijfster van Out of Africa), die verschillende keren net naast de Nobelprijs pakte. In 1959 haalde ze het niet omdat ze ‘Scandinavisch’ was. Dat argument werd nota bene aangehaald door Eyvind Johnson, een lid van de Zweedse Academie dat in 1974 de Nobelprijs zou winnen.
Nooit geweten dat Zweden niet Scandinavisch zijn.