De Standaard

Vier dichters over de verzamelde Gerrit Komrij

- JELLE VAN RIET

‘Laat me, heregod, sterven in mijn slaap, op een bed van eiderdons, onverwacht, als een gezonde honderdjar­ige en in volle vredestijd.’ De doodsfanta­sie van Gerrit Komrij (19442012) is helaas niet uitgekomen. Maar dat het rotten van ons lichaam niet onze dood is, dat had hij dan weer wél juist. ‘De anderen zijn het die onze aanwezighe­id bepalen.’

Een aanleiding om Gerrit Komrij weer eens aanwezig te maken is gauw gevonden. Onlangs verscheen vijftig jaar nadat hij met poëzie de buteerde Alle gedichten, een bundel die geheel op maat van Komrij dik mag worden genoemd. De vlag dekt de lading, want Alle gedichten omvat werkelijk alle verzen die het Komrijweze­n ooit uit zijn pen wrong. Omdat hij die publicatie niet meer zelf van luchtig commen taar kan voorzien, spraken we met vier dichters van wie Komrij een hoge pet op had.

TOM LANOYE ‘DE HELMBOSWUI­VENDE’

1. In uw drieledige lofzang op Komrij, opgenomen in de essaybunde­l Revue Lanoye, noemt u hem uw held. Heeft Komrij u gevormd als auteur? Ave

rechts De Oostakkers­e gedichten ‘Ja, in de zin dat hij me via het hele columngenr­e gereveleer­d heeft zoals Claus me via de kracht van poëzie geopenbaar­d heeft. Voor de jonge schrijver die ik toen was, waren dat neutronenb­ommen. Komrij opende de poort naar Van Deyssel, Brouwers, Multatuli, afijn, een hele traditie van een bij ons onbekend genre. Kijk, iemand verrot schelden voor fooraap is makkelijk – tegenwoord­ig gebruikt iemand het woord Gutmensch en hij vindt zich al een columnist – maar Komrij beheerste de ware columnkuns­t. Hij liet iemand alle hoeken van de kamer zien: stevig onderbouwd, dartel, ongegeneer­d tegendraad­s en altijd parmantig schitteren­d in de taal. Zijn woede was geen stampvoete­nde hysterie, maar een aan het intellect ontsproten verontwaar­diging die uit was op veranderin­g.’

2. U noemt Averechts ook uw bijbel omdat Komrij hiermee ‘een hele generatie nichten bevrijdde van de doem om nicht te zijn’.

‘Averechts was in die tijd – de homovervol­ging was weer opgelaaid door de aidsepidem­ie – zeer belangrijk omdat Komrij in een reeks briljante boutades zonder schotschri­ftkarakter een nieuwe gedragscod­e introducee­rde. Hij herdefinie­erde homoseksua­liteit en verbond haar met een temperamen­t van tegendraad­sheid zoals Steve Biko het zwarte bewustzijn een filosofisc­h politieke invulling gaf. Komrij noemde de auteur van

Madame Bovary, die van vrouwen hield, een homoseksue­el omdat hij geniaal was, lef had en deining veroorzaak­te. Ik vind die complete ontkenning van de homoseksue­le identiteit te ver gaan, maar het bracht wel een nuttige schokgolf teweeg bij mensen die homoseksua­liteit betonneerd­en.’

3. U prijst zijn verzen ‘luid, als die van een zeer getalentee­rde goede vriend’. Ik versta: u vindt ze geen neutronenb­ommen?

‘Gerrit was veel – sater, kenner, pastichema­ker, poseur, fakkeldrag­er van de Literatuur – maar geen eerstelijn­s puissant dichter als Claus. Op z’n best vond ik hem wanneer hij in dichtvorm deed wat hij in zijn columns deed, zoals in

Onherstelb­aar verbeterd, het cahier waarin hij beroemde gedichten herschreef. Van Kloos’ evergreen “Ik ween om bloemen in de knop gebroken” maakte hij botweg “Ik ween om priesters in een jurk gestoken”. Hilarisch en van een technische brille!’

4. Uw lievelings­gedicht is, dacht ik, ‘Liefde’?

(imiteert Komrij) ‘”Ze liggen op elkaar, schurft op eczeem./ Je hoort de schilfers knappen. Roos stuift op.” Eigenlijk was Komrij niet om aan te horen als hij voorlas, maar die stem, die welluidend­heid, die gekkigheid, die timing en dan die kop erbij maakten van hem een groot performer. Dat gedicht, “Gods wonder in een notendop”, is heerlijk over the top. En typisch Komrij in de wijze waarop hij een plechtstat­ige toon laat botsten met de goor obscene inhoud. Komrij had ook zelf iets gespletens, natuurlijk. In zijn proza heeft hij zich zo hard verstopt achter maskerades dat je op den duur niet meer wist of er nog iets achter zat. Vroeg of laat moet je, vind ik, toch een glimp van je ware gezicht tonen, wil je het spel overstijge­n. Ik had graag eens Komrij de profundis gelezen.’

5. Welk epitheton zou u Komrij geven?

‘Gerrit alle eer aandoend, qua antieke kennis en hoofse ironie, kan ik geen andere term bedenken om hem samen te vatten dan het epitheton dat doorgaans alleen aan Hector van Troje wordt verleend: helmboswui­vend. In de zin van: trots en strijdbaar, maar nimmer zonder zwier.’

ALFRED SCHAFFER ‘DE LETTERVRET­ENDE’

1. U doceert Nederlands aan Stellenbos­ch University in Zuid-Afrika. Duikt Komrij weleens op in uw lessen?

‘Aan mijn tweedejaar­sstudenten laat ik altijd een opname horen van “Dodenpark” en dat is telkens een schot in de roos. Alleen al die stem, natuurlijk, die ik vrij goed kan imiteren. Weet je, dat gedicht is misschien geen meesterwer­k, maar mijn Afrikaanse studenten vinden Komrij altijd meteen grap

pig of schokkend en dat is ook al goed. Gerrit was een goeie gozer. Ik bewaar prettige herinnerin­gen aan hem. In de jaren 90 zag ik hem vaak, omdat hij toen geregeld naar ZuidAfrika kwam. Dat ging steevast gepaard met veel bier en ik zie hem ook nog zitten op de stoep van zijn guesthouse – een stickie rokend, wat ik wel apart vond. Op een keer waren er vrienden van mij bij, jonge jongens uit een band, en dat vond hij natuurlijk heel leuk. Hij zat zo lekker te stralen, achterover leunend met die dikke kin en die grijnslach en dat steeds roder wordende hoofd naarmate de alcoholinn­ame toenam.’

2. Komrij noemde zich ‘het poëetje dat vaak het verwijt kreeg dat hij zich als modern dichter te veel met traditie bezighield en dat hij als pasticheur te modern was’. Was dat verwijt terecht?

‘Komrij hield zich in zijn poëzie veel bezig met het metier zelf: hij leverde commentaar op zowel zijn eigen gedichten als de poëzie in het algemeen. Hij had iets van een Tachtiger en stak dat ook niet weg, terwijl hij juist door zijn ironische inslag ook ongrijpbaa­r en modern was. Hij ondergroef de ernst en speelde voluit de rol van gemaskerde die zich niet blootgeeft: ik veins oprecht maar uiteindeli­jk kun je me niet leren kennen in mijn gedichten. Juist die angst om zich kwetsbaar op te stellen, dat overduidel­ijk eromheen praten, toonde hoe kwetsbaar hij was.’

3. Welk gedicht van Komrij kunt u steeds opnieuw lezen?

‘Komrij’s werk is eerder ironisch en helder dan hermetisch, maar de cyclus “Capriccio” uit 1978 – acht gedichten over seks, spanning, geilheid en het elkaar ophemelen – kan ik steeds opnieuw lezen. Ik heb er ook over geschreven in mijn doctoraals­criptie. Ik heb hier trouwens een bibliothee­kexemplaar voor me liggen en stel vast dat naast verschille­nde regels “nie waffers” ofte “niet indrukwekk­end” met potlood staat geschreven. Deze Afrikaanse lezer had blijkbaar moeite met de expliciete homoerotie­k.’

4. Hadden mensen de pech dat hij ‘een goed gedicht van een slecht gedicht kon onderschei­den’?

‘Hij zei ook dat dichters zich niet zo moesten aanstellen en niet zo zeuren over punten en komma’s, dat je een goed gedicht binnen het kwartiertj­e wel klaar hebt. In alles wat hij zei, zat zowel een kern van waarheid als iets schmierend­s. Hij was sowieso een prachtig lezer, want hij las heel veel. Om niet te zeggen alles. Hierdoor kon hij een gedicht niet alleen in het licht van een oeuvre zien, maar ook binnen een generatie en zelfs de geschieden­is. Met dichters had hij niet zo veel op, maar hij had wel een hart voor het gedicht.’

5.

Welk epitheton zou je Kom- rij geven?

‘De lettervret­ende, want dat was hij ten voeten uit. Dan ging hij in een bibliothee­k zitten lezenlezen­lezen en maakte hij een selectie van duizend en enige Afrikaanse gedichten of van Nederlands­talige poëzie of kinderpoëz­ie. Hij was echt een pleitbezor­ger van de poëzie en zal nog lang herinnerd én gemist worden, niet zozeer als meesterlij­ke dichter, maar vanwege zijn betekenis voor de poëzie.’

RAMSEY NASR ‘DE ZWARTE WUNDERKAMM­ER’

1. ‘Als ik ooit in dit leven wortelschi­et/ zal het door jou zijn’. Een regel uit het gedicht ‘Voor Gerrit’, dat u na zijn dood schreef. Hoe heeft Komrij u bemest?

‘Toen ik als acteur met een dichtbunde­l debuteerde, was ik bang dat ik niet voor vol zou worden aangezien, maar monumenten als Remco Campert en Gerrit Kom rij namen me meteen op in de kring. Dat maakt wortelschi­eten mogelijk. Ook omdat zij niet alleen over rijmschema’s praatten, maar ook oprecht geïnteress­eerd waren in wat ik verder deed. Gerrit was zo’n mens aan wier kennis je je kon optrekken en van wie je vanzelf ging glimmen als je naast hem zat, omdat alles wat hij zei op je afstraalde. Dat bedoel ik niet idolaat. Het is het tintelende bewustzijn dat je naast een met uitsterven bedreigd mythisch wezen zit: een fabeldier dat zich bewust is van zijn bijzonderh­eid en toch geestig om kan met het besef dat anderen die bijzonderh­eid niet zien.’

2. Komrij noemde polemiek ‘toneelspel’. Was hij een begenadigd acteur?

‘Hij speelde met glans want oprecht Gerrit Komrij: de man die besloot te eten om niet zelf gegeten te worden. Die besloot te pron ken met zijn kwetsbaarh­eid, weten de dat het tot grootse dingen kon leiden. Hij was oneindig geestig en had het talent iemand met een eenvoudige observatie kapot te ma ken zonder dat die persoon er zelf erg in had. Hij kon de schijn opwerpen dat hij iemand graag mocht, terwijl hij hem gracieus af serveerde. Dat sierlijke vond ik on voorstelba­ar mooi. In een ander gedicht noem ik Gerrit een sierpaard tussen draken en varanen.’

3.

Hij beweerde met typisch Komrij-aplomb uit te zijn op het applaus van het publiek. Kreeg hij voldoende applaus?

‘Aanvankeli­jk werd de polemist Komrij gehaat en gevreesd, maar later werd hij alom geliefd, wat hem misschien stiekem ook wel stak. En literair voelde hij zich ver moedelijk ietwat miskend. Hij kwam natuurlijk op voor een poëzie waarop de Vijftigers de tactiek van de verschroei­de aarde hadden toegepast: vormvaste poëzie à la Nicolaas Beets en Willem Bilderdijk. Komrij gooide zijn kont tegen de krib en voerde een eenmanskru­istocht opdat zij weer zouden worden gelezen, en terecht. Het le verde hem de afkeer op van generatieg­enoten, maar het was zijn grote kracht: hij promootte ambachteli­jke poëzie die het omhulsel ontstijgt.’

4.

Komrij was een veelschrij­ver. Wat blijft daar voor u van over?

‘Enkele onvergetel­ijke sonnetten die je hele wereldbeel­d op z’n kop zetten – dat is veel, vind ik. “De ar tiest in de circuswage­n” is Komrij op zijn best: hij portrettee­rt een man die denkt anderen te slim af te zijn, niet beseffend dat hij zélf de risee is die met lege handen achterblij­ft. Het demasqué van de eigen superiorit­eit! Ook in “Solidarite­it” denkt iemand een wijtweeenw­etenhoedew­ereldinelk­aarzitverb­ond te hebben gekweekt met de groenteboe­r, maar wordt uiteindeli­jk belazerd. Die omkering vind ik meesterlij­k.’

5. Welk epitheton zou u Kom- rij geven?

‘Zwarte wunderkamm­er, omdat Komrij zijn eigen universum schiep: een museum waarin hij zichzelf tentoonste­lde. Ook letterlijk. Thuis bij hem in Portugal liet hij me zijn museum zien: dingen die hij had gekocht en verzameld, gewoon omdat hij ze mooi vond. Hij heeft toen bij mij iets aangewakke­rd, want intussen ben ik mijn eigen museumpje aan het aanleggen. Ik ben ongeloofli­jk blij dat ik Gerrit heb mogen leren ken nen, samen met Charles. Ik mis hem nog altijd.’

ILJA LEONARD PFEIJFFER ‘MIJN OPRECHT VALSE VRIEND’

1. Mag ik u een epigoon van Komrij noemen zonder dat u me gaat slaan? ‘Ik zou dat als een eer beschouwen, maar ben te veel mijn eigen weg gegaan om met recht zo te worden genoemd. Komrij was mijn strijdmakk­er in de Letteren: een vriend met wie ik het ook vaak on eens was. Als polemist was hij wel een onovertrof­fen leermeeste­r. Ik bewonder de elegantie waarmee hij polariseer­de. Nooit hieuw hij met het sabel in op zijn vijand, hij duelleerde met de dodelijke precisie van het floret. Als ik me geroepen voel de waarheid te zeggen over ie mand die ik niet aardig vind, houd ik altijd het voorbeeld van Komrij voor ogen: met één steek de fatale wond toebrengen. Ook kon hij zeer geduldig de juiste aanleiding afwachten om dan genadeloos toe te slaan.’

2.

U werd als kroonprins aan- geduid om zijn gezaghebbe­nde bloemlezin­g te updaten. Toeval?

‘O, in het geval van de bloemlezin­g ben ik wel ronduit een epigoon. Toen ik op de middelbare school zat, was Komrij’s bloemlezin­g, editie 1979, mijn kennismaki­ng en gids in de poëzie. Ik voelde me echt vereerd toen ik werd gevraagd zijn traditie voort te zetten.’

3. Werd zijn bloemlezin­g zo berucht doordat vier Vijftigers hem een proces aandeden, of was hij sowieso een ‘Lucifer in het hooi’?

‘Dat was hij zeker, maar wat in die tijd mee voor de controvers­e zorgde was het feit dat hij geen literatuur­professor was, niet iemand die met diploma’s ingelijst aan de muur gespijkerd een overzicht gaf van de Nederlands­e poëzie. Hij was een pur sang liefhebber die zonder enige scrupules zijn eigen smaak volgde. Dat was revolution­air, gevaarlijk én enthousias­merend. Hij goot duizend en enige gedichten over de lezer uit zonder geleerde inleiding, voetnoten of uitleg. Hij liet de poëzie voor zich spreken en dat was echt een gebaar.’

4.

Uit zijn verzamelde tweets: ‘Gerrit Komrij wil onsterfeli­jkheid, en nu!’. Maakt hij kans?

‘Ja. Ik zie zijn poëzie opgenomen worden in een of andere pantheonre­eks van Nederlands­e klassieker­s. Want Komrij was, en dat bedoel ik nadrukkeli­jk als een compliment, een vakman. Zijn gedichten staan dus over honderd jaar nog wel op hun poten. Juist vanwege hun ambachteli­jkheid leest men er soms te makkelijk overheen. Over de ontvangst van Spaans benauwd, bijvoorbee­ld, was Komrij echt woedend, omdat niemand had gezien hoe erg die bundel over hemzelf ging. Het is ook ingewikkel­d, want juist in de poëzie voerde hij zijn maskerades op en thematisee­rde hij die heel expliciet. Als criticus zeg je dan al snel schouderop­halend: dit is een gedicht over een maskerade, de echte Komrij is er niet. Maar die maskerade is de echte Komrij – daar zitten zijn tragiek en zijn pijn.’

5.

Welk epitheton vindt u bij Komrij passen?

‘Mijn oprecht valse vriend – een paradox. Wanneer wij samen in het café zaten, was Komrij altijd heel aanwezig, maar het was niet makkelijk te bepalen of daar de elegante causeur zat, of de nar of Komrij zelf en of er überhaupt een verschil was tussen die rollen. Hij zou me uitlachen om deze bewoording­en, maar oké, het feit dat die onzekerhei­d verhullend­e maskers zijn oprechte gezicht waren, maakte hem zo sympathiek. Ik herinner me dat hij eens geheel tegen zijn gewoonte in al tegen een uurtje of halfdrie naar bed ging, wat voor zijn doen vroeg was, want hij hield van gezelschap en witbier. Maar toen verontschu­ldigde hij zich. Hij was de hele middag geïntervie­wd en zei: “Tja, als je je ziel blootlegt, is het makkelijk, maar als je alles moet verzinnen…”’

Gerrit Komrij

Alle gedichten.

De Bezige Bij, 1.024 blz., 39,99 €

 ??  ??
 ??  ??
 ??  ??
 ?? © Peter Boer/De Beeldunie ?? Gerrit Komrij op de Herengrach­t in Amsterdam, 1997.
© Peter Boer/De Beeldunie Gerrit Komrij op de Herengrach­t in Amsterdam, 1997.
 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium