Schrijven op de muren met William Faulkner
Nobelprijswinnaar William Faulkner maakte notities op de muren van zijn villa in Oxford, Mississippi. Zelden is er een schrijver geweest met zo’n sterk ‘sense of place’. Hij doopte zijn streek in zijn romans om tot Yoknapatawpha County, indiaans voor ‘gespleten land’.
De Mississippidelta op een natte februaridag: veel droeviger heeft Amerika het niet in de aanbieding. In het vlakke land langs de Big Muddy weegt een lange geschiedenis van achterstelling, racisme en segregatie nog door en waan je je in de Derde Wereld: bejaarde auto’s, afbrokkelende wegen, vervallen huizen en gesloten tankstations. De Delta is bekend vanwege de blues, die ik, na uren rijden onder een leigrijs wolkendek, stevig onder de leden heb. De tijd is hier fluïde, tegelijk nu en toen en altijd. En misschien ook: nooit. Het voelt als een verzonnen landschap.
Zo’n honderd kilometer ten oosten van Clarksdale, het bloedend hart van de blues, ligt een bruisend studentenstadje dat zich aan de malaise onttrekt: Oxford, Mississippi. Op het moment dat ik het centrum binnenrijd, breekt de zon door, maar dat zal toeval zijn. Ik parkeer bij het Graduate Hotel en wandel langs de trendy restaurantjes en cafés aan het plein rond het gerechtsgebouw. Sinds 1844 is in Oxford de Universiteit van Mississippi gevestigd, die door de alumni liefkozend Ole Miss wordt genoemd – de straten worden bevolkt door een jong en goedgekleed publiek.
Offerande op het graf
Ik ben naar Oxford gekomen voor een andere claim to fame: William Faulkner, de schrijver van meesterwerken als The sound and the fury (1929), As I lay dying
(1930) en Absalom, Absalom! (1936). Faulkner, die in 1897 in het nabijgelegen New Albany geboren werd en in 1962 in dit stadje stierf, ligt in Oxford begraven. En ook Rowan Oak, zijn huis, staat hier. Belangrijker nog: dit is de hoofdplaats van Lafayette County, dat model stond voor Faulkners grootste schepping, Yoknapatawpha County, een ‘apocrief gebied’ waarvan de naam is afgeleid van de Chickasawwoorden yocona en petopha, die ‘gespleten land’ betekenen. Yoknapatawpha en Jefferson, het nauwelijks verhulde Oxford, waren voor de Nobelprijswinnaar van 1949 een canvas waarop hij zijn persoonlijke geschiedenis en die van zijn familie projecteerde.
En daarom zit er dus een in brons gegoten Faulkner te pijproken op een bankje aan het plein. En daarom heeft Square Books zo’n immense collectie Faulkner in de kast. En daarom is het steegje dat hij gebruikte als sluipweg naar de GathrightReed Drug Company, de enige plek in Oxford waar zijn werk te koop was, omgedoopt tot Faulkner Alley. De doyen van de literatuur van het Diepe Zuiden is overal.
Voor ik Rowan Oak bezoek – het epicentrum van Faulknerland – ga ik naar
de begraafplaats, een paar honderd meter van het plein. Het is een heuvelachtig kerkhof, doorsneden met wegen die ook door auto’s worden gebruikt. Het familiegraf van de Faulkners ligt niet ver van de ingang aan North 16th Street. Vlakbij staat een door de lokale Rotary bekostigd bord:
William Faulkner, de schepper van Yoknapatawpha County, wiens verhalen over zijn volk hem de Nobelprijs opleverden, is twintig stappen ten oosten van deze markering begraven.
Ik heb ze geteld: het zijn inderdaad twintig stappen. Voor het graf, waarin William Cuthbert Faulkner naast echtgenote Estelle ligt, moet je een klein trappetje op. Een grafmonument wordt geflankeerd door Romeinse zuilen en op de zware platen die de grafkelders afdekken hebben fans muntjes gestrooid. De traditie wil dat je als offerande een fles bourbon bij het graf achterlaat, al was de alcoholist zelf minder kieskeurig: alle whisky voldeed. De laatste pelgrims hebben het nog ruimer opgevat: tussen druipkaarsen staan een ongeopende fles Smirnoff Ice en een leeg flesje tequila van het minibarformaat.
Greek Revival
Toch heb ik niet het gevoel dat ik hier dichter bij Faulkner ben. Sowieso was hij een schrijver die zijn lezers niet makkelijk toeliet. Dat heeft met stijl te maken – lange zinnen, vaak in regionaal dialect – en met zijn persoon. Hij wilde het liever over het werk hebben dan over zichzelf, hoe persoonlijk dat werk ten diepste ook was. Faulkner, die ook detectiveverhalen en filmscripts schreef, zei daarover tegen
The Paris Review: ‘Ik hou niet van interviews, omdat ik heel heftig lijk te reageren op persoonlijke vragen. Vraag me over mijn werk, en ik zal antwoorden. Gaat het over mij, dan antwoord ik misschien wel en misschien niet.’ En ook: ‘Als ik niet had bestaan, had iemand anders mij geschreven. Er is bewijs dat er drie mogelijke auteurs zijn van Shakespeares stukken. Maar wat telt is Hamlet, is A midsummer night’s dream, niet wie ze geschreven heeft, maar dat iemand ze geschreven heeft.’
Het grindpad dat naar Rowan Oak leidt – na de regen van de afgelopen dagen is het meer een modderpad – doet denken aan een omschrijving in Faulkners roman Flags in the dust
(1927): ‘From the gate the cinderpacked drive rose in a grave curve between cedars.’ Toch kochten de Faulkners het huis pas in 1930. Het werd in 1848 gebouwd door ene kolonel Robert Sheegog, in de Greek Revivalstijl die toen populair was. Het ligt op een bosrijk landgoed van zo’n elf hectare, ‘een postzegeltje grond’ dat inmiddels is opgeslokt door het uitgedij de Oxford. Toen Faulkner het huis kocht, stond het al zeven jaar leeg en verkeerde het in een deplorabele staat; tegenwoordig is het in bezit van de universiteit, die er een Faulknercentrum van gemaakt heeft, deels gefinancierd door thrillerauteur John Grisham, die aan de Ole Miss studeerde. Faulkner gaf het de naam Rowan Oak, naar de mythische Keltische eiken die bescherming en vrede beloven.
Het is een geluk dat de villa er nog is, want in de nadagen van de Burgeroorlog zijn veel van dit soort panden door de Noordelijke troepen platgebrand. Voor die tijd was het een bescheiden villa, naar ik begrijp, maar ik vind het behoorlijk imposant. Een stenen voetpad omzoomd door majestueuze ceders leidt naar een portiek in de vorm van een Griekse tempel. Witgeverfd hout vangt zonlicht dat door het gebladerte prikt.
Notities op de muren
Binnen word ik rondgeleid door Madeline Krema en Joe Scott, die alles over het gebouw weten. Beiden zijn jong: exstudenten die in Oxford zijn blijven plakken. Joe vertelt dat Faulkner bij leven zeker niet populair was onder de lokale bevolking. ‘De moeder van de burgemeester wilde zijn naam niet eens in de mond nemen. Ze noemde hem Count NoCount. Omdat ze vond dat hij het te hoog in de bol had en omdat hij slecht was in rekenen, wat deels verklaart waarom Faulkner zijn school niet heeft afgemaakt.’ Het sluit aan bij andere anekdotes die ik gehoord heb. Zo zou Faulkner op voet van oorlog hebben geleefd met studenten die de bossen gebruikten om ongezien te kunnen flikflooien.
Madeline gaat ons voor naar de in oorspronkelijke staat teruggebrachte kamers. De bibliotheek. De schilderkamer van Estelle. Het gangetje waar de huistelefoon hangt, en waar de muren nog vol staan met de nummers die William en Estelle noteerden. Faulkners werkkamer blijkt afgezet met een hekje van plexiglas, dat door Madeline terzijde wordt geschoven. ‘Hij werkte hier, maar vaak ook buiten,’ zegt ze, ‘omdat het erg heet kan worden.’ Ik maak een paar foto’s van Faulkners befaamde Underwoodtypemachine en van de opzet van zijn roman A
fable (1954), die hij in zwart potlood en rode wasco op de muren heeft geschreven. ‘Omdat,’ zegt Madeline, ‘de papieren maar van zijn bureau bleven wegwaaien als hij het raam open had.’
In Faulkners slaapkamer – hij sliep alleen – raken we aan de praat over zijn alcoholisme, dat vooral de spuigaten uitliep wanneer hij zichzelf na het voltooien van een project ‘beloonde’. Joe weet dat Faulkner ooit in kennelijke staat gestrui keld is, misschien wel over de rijlaarzen voor de haard, en zijn hoofd openhaalde aan de verwarming. ‘Het is een wonder dat dat niet vaker gebeurde.’ Ik spreek mijn verbazing uit over de rijlaarzen, die een kindermaatje lijken te hebben. Madeline lacht: ‘Als hij je nu gehoord zou hebben … Faulkner loog over zijn lengte en zijn schoenmaat. Hij vond het vreselijk dat hij zo klein was.’
Maar die laarzen zijn niet alleen geestig, bedenk ik. Ze verwijzen naar Faulkners overlijden, ten gevolge van complicaties na de val van een paard.
Rowan Oak was Faulkners muze, zoals Oxford en Lafayette County dat waren. Zelden is er een schrijver geweest die zo’n ‘sense of place’ had. Wanneer in As I
lay dying de familie Bundren een tragische, zinloze tocht onderneemt om hun stervende moeder te begraven, heb je het gevoel zelf door de regen te banjeren.
Geest in de steentuin
Kenmerkend voor de literatuur van het Diepe Zuiden is een spookachtige kwaliteit, die in Rowan Oak tastbaar is. Madeline vertelt dat de huidige directeur, William Griffith, steeds meer op Faulkner gaat lijken en soms – wanneer het huis gesloten is – in Faulkners bed kruipt om een dutje te doen. ‘De geest van Faulkner is in hem gevaren.’ Die geest, zegt men, dwaalt nog door de gangen. ’s Nachts zou Faulkner op de muren schrijven: ideeën voor volgende projecten.
Wanneer ik later over het terrein loop, kom ik langs de cirkelvormige steentuin die Robert Sheegog had aangelegd. Faulkner ontleende er een spookverhaal aan dat hij zijn dochtertje vertelde. De dochter van Sheegog, Judith, zou zich na een tragische liefdesaffaire van de tweede verdieping hebben gestort. Ze brak haar nek en stierf. Sindsdien, zo beweerde Faulkner, zou haar geest de steentuin bewaken.
Ik geloof daar niet in, maar Faulkner suggereert dat het toch waar kan zijn in je gedachten, die private literatuur van het psychologische landschap. Waarin het tegelijk nu, toen, altijd en nooit kan zijn.
Van William Faulkner is de vertaling ‘Het geluid en de drift’ beschikbaar in de reeks LJ Veen Klassiek
Faulkner zou op voet van oorlog hebben geleefd met studenten die de bossen gebruikten om ongezien te kunnen flikflooien
‘Faulkner loog over zijn lengte en zijn schoenmaat. Hij vond het vreselijk dat hij zo klein was’