De Standaard

‘Ik moest deze ridicule actie ondernemen’

Architect Wim Cuyvers is al jarenlang geboeid door die zeldzame verloren publiek ruimte die niemand toebehoort, en dus iedereen. Nu die ruimte in ijltempo uit de samenlevin­g verdwijnt, creëerde hij er zelf. Sinds 10 jaar woont hij in een refuge in de Fran

- GUINEVERE CLAEYS

Wim Cuyvers laat het je graag zelf uitzoeken. Hij stuurde alleen een link door met een routebesch­rijving – daarin weinig details. Wat ik onthouden had: voorbij het stadje SaintClaud­e de eerste afslag links nemen, de auto achterlate­n voor het metalen brugje, en vanaf daar te voet verder. Om ‘die eerste afslag voorbij de stad’ was het de architect onder meer te doen toen hij dit domein tien jaar geleden kocht. ‘Ik had al lang geleden geschreven over dat punt: de eerste afslag voorbij de stad. Omdat het dáár interessan­t wordt, net erbuiten. Dat ik zo’n plek gevonden had die daar begon, vond ik ongeloofli­jk.’

Tijdens de voettocht naar boven keer ik twee keer op mijn stappen terug, om twee keer vast te stellen dat ik toch juist zat. Mijn twijfel kwam telkens te laat en bleek ook telkens ongegrond. De rest van de klim probeer ik erachter te komen wat dat zou kunnen zeggen over wie ik ben – er is iets aan deze plek dat betekenis belooft.

Een klein uur heb ik geklommen wanneer ik zijn refuge bereik en al die tijd bleek ik op zijn grondgebie­d te hebben gestapt. ‘27 hectare’, knikt hij, terwijl hij me verwelkomt met een zeldzame glimlach. ‘Als ik het heb over mijn refuge, dan bedoel ik niet dit huisje hier, maar het hele terrein. Op zo’n schaal te kunnen werken, is puur plezier.’

Halfweg juli drukt de hitte ook hier. Uitzonderl­ijk voor de Jura. De bronnen staan droog, uit de doorgaans uitbundige waterval loopt nu één zuinig straaltje. Hij neemt me snel mee uit de hitte naar de eetruimte in de onderste van de twee verdieping­en van de refuge. Het is er duister en toch helder, en het is er vooral koel. Er staat één lange tafel, met links en rechts een bank, erop een kan met fris water. In dezelfde lijn, dichter bij de muur: de houtstoof. Meer is er niet. Er is niets te kort.

De architectu­ur van een uitzicht

Hij schenkt water in en schudt geërgerd het hoofd wanneer ik het woord ‘afzonderin­g’ laat vallen. ‘Mensen zéggen dat. Ze zeggen dat ik mij hier heb afgezonder­d, dat ik hier plóts op een berg ben komen wonen, dat ik mij teruggetro­kken heb, me heb afgekeerd van de wereld, dat ik hier als een kluizenaar mijn dagen doorbreng en mijn vorige leven zit af te wijzen.’ Hij kijkt me nu voor het eerst recht aan. ‘Dat is zever. Ik zit hier op een klein uur van Genève, een groot uur van Lyon. Ik ben vlak bij alles. Mijn leven is helemaal niet veranderd, alleen uitgezuive­rd. De zoektocht is dezelfde gebleven. Ook wat ik hier doe, is architectu­raal werk. Kijk eens achter je.’

Daar is een raam. Door dat raam zie ik aan de verre overkant een berg, sparrenbos­sen, ik zie hoogspanni­ngsdraden uit de vallei komen lopen, op de voorgrond enkele essen, beuken, een linde. Ik zie een adembeneme­nd landschap. ‘Dat landschap zoals je het hier ziet, is geen toeval’, zegt hij. ‘Het uitzicht door dat raam is een beslissing geweest. Hier rondom was alles bos, je zag niets. We hebben de plek dus eerst open moeten maken, en de manier waarop is zorgvuldig bediscussi­eerd. Wat willen we zien? Hoeveel berg? Van waar tot waar? Willen we de hoogspanni­ng erbij? Dat waren stuk voor stuk architectu­rale beslissing­en. Niet anders dan voorheen. Dat geldt trouwens ook voor de paden, de weilanden. Daar zijn openingen gemaakt om zicht en licht te genereren. Ook dat is puur architecte­nwerk. Alleen zijn de schaal en de middelen veranderd.’

De zestigjari­ge Wim Cuyvers gelooft niet in bochten nemen. Zelfs als je denkt dat wel te doen, houd je toch koers. Want wat je dan doet, is alleen maar: je zoektocht aanscherpe­n. ‘Ik denk dat het mij gelukt is om dezelfde dingen te blijven uitzoeken die ik als kind van vijf al aan het uitzoeken was. Alleen de manier waarop is veranderd. Die evolueerde samen met mij, met mijn mentale en fysieke noden en mogelijkhe­den. Ooit zal ik ook dit huidige leven niet meer aankunnen, en dat zal niet erg zijn. Want wellicht wíl ik deze manier van leven dan ook niet meer. Nu is die gedachte nog vreselijk. Maar ik ga ervan uit dat het verandert.’

Ruimte om ongezien te blijven

‘Ik weet niet wat oorzaak is en wat gevolg’, zegt hij. ‘Ik denk eigenlijk dat je dat nooit kunt weten.’ Ik had hem naar zijn parcours gevraagd. Hoe dat begon, hoe dat gelopen is, helemaal tot hier. ‘Het ene heeft altijd het andere in beweging gezet’, zegt hij, ‘en het andere het ene.’ In 1995 had hij een solotentoo­nstelling in deSingel, daardoor kreeg hij van meerdere scholen de vraag om les te geven, en zo vertakte zich dat parcours. De vraag voor die solotentoo­nstelling kwam erg onverwacht en vroeg, zegt hij: ‘Ik had nog weinig gebouwd’. Maar hij had zich toen al laten opmerken. Misschien minder met gebouwen dan met zijn uitgesprok­en ideeën.

Een architect is voor Wim Cuyvers in de eerste plaats iemand die ruimtes wil lezen. In het bijzonder is hijzelf gefascinee­rd door de informele publieke ruimte: die ruimte die niet geprivatis­eerd is, niet georganise­erd, niet ingenomen door belangengr­oepen. ‘In de stad zijn dat vaak die plekken die geheimen in zich dragen. Waar zigeuners, drugsversl­aafden, daklozen komen, waar jongeren vuurtjes stoken, waar oude mannen komen doen wat thuis niet mag. Die plekken hebben in se iets heel aantrekkel­ijks. Ze appelleren aan iets wat we allemaal kennen, waar we allemaal naar verlangen. Iets wat de taal voorafgaat, iets tussen het sociale en het dierlijke in. Nu de samenlevin­g perfection­eert, verdwijnen die plekken. Meer dan ooit sinds de digitale omwentelin­g: iedereen heeft een camera, is controleur. Geen enkele plek is nog ongezien, geen enkele plek is nog informeel.’

De zoektocht naar de wezenskenm­erken van die plekken, gaat al jaren door en zit in zowat alles wat hij ondernam. In die solotentoo­nstelling toen, in eerdere schrijfsel­s, in latere expo’s. Ook als hij lesgaf, was het een leidraad: samen met studenten trok hij naar steden om er die plekken op te zoeken en te begrijpen. Het is diezelfde zoektocht die hij hier voortzet. ‘Als ik al zo lang beweer dat die plekken uit de samenlevin­g verdwijnen, moest ik misschien maar eens in de omgekeerde richting gaan. En dus het initiatief nemen om zélf dat soort van publieke ruimte te creëren. Een totaal ridicule actie die ik moest ondernemen.’ Hij lacht alweer niet.

Herstellen, niet renoveren

Waarom hij die ridicule actie in de Jura moest ondernemen? ‘Ik hou gewoon van het landschap’, zegt hij. Als speleoloog kent hij dit massief allang, het is het meest nabije massief vanuit België. Toen hij hier in 1998 samen met zijn vrouw en twee kinderen tussen kerst en nieuw kwam uitblazen, viel hun oog op een huis in Châtillon, op 50 kilometer van deze berg. Ze kochten het,

‘Mensen zéggen dat. Ze zeggen dat ik mij hier heb afgezonder­d, dat ik hier plóts op een berg ben komen wonen. Dat ik hier als een kluizenaar mijn dagen doorbreng en mijn vorige leven zit af te wijzen. Dat is zever’

het werd hun vakantiehu­is. ‘Maar dat klopte niet. Elke keer als we weer weggingen, voelde het alsof we onze thuis achterliet­en. Dit moeten we omkeren, beseften we. Dus vertrokken we in 2000 uit Gent en kwamen we in Châtillon wonen. Ik bleef werken als architect, bleef ook lesgeven. Die eerste jaren heb ik rondgevlog­en als een gek. Ging ik slapen in de luchthaven van Genève, met de slaapzak op de grond, nam ik de eerste vlucht naar, bijvoorbee­ld, Den Haag, en stond ik vaak al eerder op een werf dan de mensen die vlakbij in de file stonden. Meestal vloog ik dezelfde avond nog terug.’

Intussen bleef hij op zoek, naar dé plek. Voor zijn ridicule actie. Na zes jaar had hij die gevonden. Maar de uiteindeli­jke koop en het verkrijgen van de bouwvergun­ning zouden nog bijna twee jaar aanslepen. De voorwaarde­n waren strikt, de eisen hoog. Het was trouwens met het geld van de Prijs van de Vlaamse Gemeenscha­p voor Architectu­ur, die hem in 2005 werd toegekend, dat hij een lening kon krijgen. Want eigenlijk had hij hier het geld niet voor. Mensen verklaarde­n hem gek. Dat hij zoveel moeite, inspanning­en en een lening overhad voor dit overwoeker­de terrein met daarop twee bouwvallig­e, vervuilde huisjes.

Zes ton puin heeft hij dat eerste jaar van boven met de rugzak naar beneden gedragen. Er was geen beginnen aan, of indien wel, dan aan alles tegelijk. ‘Mensen zegden me dat ik me eerst op het huis moest richten, eerst dát renoveren, daarna het terrein aanpakken. Maar in die volgorde zou ik alles verkeerd aangepakt hebben. Mijn plan voor de bouwvergun­ning – het laatste plan dat ik heb getekend voor ik uit de Orde van Architecte­n stapte – zat fout, dat besefte ik pas door hier dag in dag uit te zijn. Ik had een plan getekend voor een idyllische, eco logisch verantwoor­dechambre d’hôtes. Ik besefte: dat is toch niet wat je wilt? Binnen zitten en koffie opgieten? Dat is toch niet wat deze plek nodig heeft? Dit moest een refuge zijn, letterlijk: een schuilplek voor passanten. Ik moest het dus primitief houden. Het huis moest niet gerenoveer­d worden, alleen hersteld. Net als dit domein: het meeste van mijn dagelijkse werk gaat naar het herstellen ervan. Al die sparren hier zijn er pas vorige eeuw gekomen – geplant door zagerijen, of mensen die hun pensioen veilig wilden stellen. Maar sparren gedijen eigenlijk pas boven de 1.000 meter, hier worden ze ziek. En ze verzuren de bodem. Door tractors en bulldozers waren ook veel oorspronke­lijke paden verwoest.’

Al bijna tien jaar werkt hij zo dus aan het herstel van die plek van 27 hectare. ‘Op de laatste plannen van het Parc Régional du Haut Jura zag ik onlangs dat Montavoix – zoals deze plek wordt genoemd – nu weer aangeduid staat als uitkijkple­k, wat het inderdaad ooit was. Oude inwoners van SaintClaud­e komen hier weer wandelen, en zeggen me dat ze het herkennen. Ook jongeren, koppeltjes, duiken hier onder. Daar kan ik intens gelukkig van worden.’ Ik vraag hem nog naar het verschil tussen renovatie en herstel. Daar hoeft hij niet over na te denken. ‘Renoveren is corrigeren. In renovatie zit verzet, in herstel alleen acceptatie. Met herstel is deze tijd nauwelijks nog bezig, acceptatie vinden we moeilijk.’

Toevluchts­oord voor jongeren

Vandaag is Wim Cuyvers hier alleen, maar dat is uitzonderl­ijk, zegt hij. Geen gasten, en nog uitzonderl­ijker: geen gardien. De vorige ‘bewaker’ is net vertrokken, de volgende komt binnenkort. Dit is officieel een refuge de passage gardé. De opzichter

‘Ik had eerst een plan getekend voor een idyllische, ecologisch verantwoor­de chambre d’hôtes. Toen besefte ik: dat is toch niet wat je wilt? Binnen zitten en koffie opgieten? Dat is toch niet wat deze plek nodig heeft? Dit moest een refuge zijn, letterlijk: een schuilplek voor passanten’

van dienst is doorgaans een Belgische jongere uit de Bijzondere Jeugdzorg. ‘Iemand met een moeilijk parcours, die hier drie maanden buiten de instelling mag doorbrenge­n, meer nog: die hier de taak van opzichter krijgt. Die taak, die verantwoor­delijkheid alleen al doet wonderen. Doet ze anders naar zichzelf kijken. Ook de plek zelf doet veel. De meeste van die jongeren zijn al talloze keren verhuisd, van de ene naar de andere instelling. Ik heb die plekken eens opgezocht op internet, hoe ze zichzelf daar presentere­n. Dat is horror. In hun functional­iteit zijn die gebouwen alle ontvankeli­jkheid verloren. Daarin blijf ik een ouderwetse architect: ruimtes hebben voldoende simpele horizontal­e en verticale vlakken nodig. Om een boek op te kunnen leggen, om tegen te kunnen leunen. Gastvrije elementen, die in die instelling­en volledig afwezig zijn. Hier is er bijna alleen maar ontvankeli­jkheid.’

Al wil hij het ook niet te idyllisch voorstelle­n. ‘Als zo’n jongere hier pas aankomt, ook al is het op eigen vraag, volgt er altijd een moeilijke periode. Dit is een rudimentai­re plek, er is geen stromend water, geen elektricit­eit, laat staan internet. Het is hier bovendien hard werken. Maar dat komt meestal snel goed. Ook voor hen wordt dit zo een refuge. Een toevluchts­oord.’

Sinds kort is er overigens wel elektricit­eit, een beetje. Dankzij twee zonnepanee­ltjes, een cadeau van vrienden. ‘Die genereren net genoeg hiervoor.’ Hij wijst naar het plafond, daar hangt een minuscuul ledlampje. Nu kan hij ’s avonds aan deze tafel een boek lezen zonder koplamp. In de ruimte erboven slaapt hij, naast de slaapruimt­e voor de gasten. In zijn kamer ligt hij tussen de klimtouwen, lastenzade­ls en alle onderhouds­materiaal.

Een leven met een prijskaart­je

Het is een uitzonderl­ijk leven, het is zijn leven, en het eist zijn tol. ‘Financieel is het erg lastig’, en met een gezinsleve­n combineert dit niet makkelijk. ‘Ik weet dat ik het mijn kinderen en mijn vrouw moeilijk heb gemaakt. Al was het maar omdat ik plots zelden nog thuis was. Het is ook niet evident om te begrijpen wat ik hier wil doen, ik kan het zelf al moeilijk onder woorden brengen. Maar intussen hebben we zo goed mogelijk een modus vivendi gevonden.’

Of hij onderweg nooit twijfels heeft gekregen? Misschien spijt heeft gevoeld? Hij lijkt oprecht verrast door de vraag. ‘Zoals ik zei: het is complex. Maar spijt? Natuurlijk niet. Dit is wat ik moest doen. Mensen zeggen me: “Je moet het toch maar zien zitten, zo’n leven. Faut quand même être courageux.” Dat is exact wat ik denk als ik hen bezig zie: elke dag in dat systeem stappen, door de file naar het werk, elk jaar op commando en in dezelfde periode op vakantie gaan. Dag in dag uit gehoorzame­n aan dat systeem. Moet je toch maar zien zitten, zo’n leven.’

Tijdens de terugtocht blijf ik een tijdje staan onder de laaghangen­de hoogspanni­ngskabels. Ze knetteren, ze tekenen de hemel, ze zijn prachtig. Soms komt Wim Cuyvers ’s nachts naar hier gestapt, om naar de kabels te luisteren. ‘Elke nacht klinken ze anders. Pure techno. Heel soms geven ze licht.’ In september wil hij samen met enkele vrienden het hoogspanni­ngstraject afstappen, vanaf de stuwdam waar de elektricit­eit wordt opgewekt, 125 kilometer in vogelvluch­t. ‘Bij elke pylon gaan we opnames maken, die zullen we dan monteren. Een dwarsdoors­nede van de Jura.’

Voorbij de zingende kabels is het nog een halfuur stappen, terug naar het leven beneden.

MAANDAG: Managers op zoek naar een wereld zonder wifi.

 ??  ??
 ??  ??
 ?? © Eva Vermandel ?? ‘Oude inwoners van SaintClaud­e komen weer wandelen, en zeggen dat ze het herkennen. Dat maakt mij gelukkig.’
© Eva Vermandel ‘Oude inwoners van SaintClaud­e komen weer wandelen, en zeggen dat ze het herkennen. Dat maakt mij gelukkig.’

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium