Duitsland staat terecht voor ‘vergeten genocide’ in Namibië
Meer dan 100 jaar geleden poogde Duitsland opstandige volkeren in zijn Afrikaanse kolonie uit te roeien. In New York wordt nu het proces gevoerd.
Het duurde tot 2015 alvorens de slachtpartij in een officieel document een ‘genocide’ werd genoemd. Dat was een bocht van 180 graden, weliswaar zonder wettelijke gevolgen.
Gebeurtenissen die plaatsvonden voor de Genocide Conventie van de Verenigde Naties in 1951 van kracht werd, kunnen erkend worden als volkerenmoord in een ‘nietjuridische betekenis’, waardoor er geen compensatie kan worden geëist.
De voorbije vier jaar voerde Berlijn onderhandelingen met de regering in Windhoek over een officiële verontschuldiging. Ook is Duitsland bereid de ontwikkelingshulp op te trekken. Maar herstelbetalingen blijven uitgesloten.
Verkoop van beenderen
De Herero en Nama waren er niet over te spreken dat zij niet betrokken werden bij die gesprekken. Bovendien sleepten die eindeloos aan – ze zijn trouwens nog steeds niet afgerond. Daarom besloten ze vorig jaar om bij een New Yorkse rechtbank een klacht in te dienen tegen Duitsland.
Zij eisen wel financiële compensatie voor het leed van hun voorouders. ‘Verontschuldigingen zonder herstelbetalingen zouden niet alleen voor de Herero een belediging vormen, maar voor alle Afrikanen’, zei Vekuii Rukoro, de leider van de Herero, aan Deutsche Welle.
De Herero en Nama maakten gebruik van een Amerikaanse wet die nietAmerikanen het recht geeft overtredingen van het internationaal recht aan te klagen in de VS. Tijdens de zitting dinsdag (nacht Belgische tijd) argumenteerde de advocaat van de Duitse regering echter dat de Amerikaanse rechter niet bevoegd is en dat Duitsland als soevereine staat immuun is voor vervolging. Hij haalde ook de juridische doctrine aan die stelt dat rechtbanken zich beter niet mengen in zuiver politieke kwesties.
Bovendien, pleitte hij, kan een Amerikaanse rechter geen compensatie toekennen als de opbrengst van Duitse plunderingen niet in de VS aanwezig is. De tegenpartij repliceerde dat Duitsland met overheidsgeld vier gebouwen in New York had gekocht. Ook de verkoop – in 1924 – van beenderen van slachtoffers door een Duits museum aan een Amerikaan die ze uiteindelijk aan het Museum of Natural History in New York schonk, wordt aangevoerd als bewijs.
De New Yorkse rechter hield haar antwoord in beraad.