Kinderspel op het strand in Oostende
De zee is alomtegenwoordig in de literatuur. Tegelijk een oord van vertier en verderf, ongrijpbaar, onberekenbaar, onverschillig voor mensen en hun kleine levens. In vier afleveringen gaat DSL aan de hand van boeken op zoek naar de vele gezichten van de zee. Deze week: de zee als vakantiebestemming.
Ook al ben ik een pak jonger dan de schrijver, mijn herinneringen aan mijn zomers aan zee als kind zijn onuitwisbaar bijgekleurd door Eric de Kuyper. Aan zee. Tafere
len uit de kinderjaren (1988), het eerste deel van zijn bescheiden fragmentarische autobiografie, speelt in het België van kort na de oorlog en van net voor Expo 58. Maar de herkenbaarheid overstijgt die datering.
‘De zee’ van De Kuyper is geen decor voor grootse expedities en avonturen – hij houdt trouwens niet van Jules Verne. Ze is geen oerkracht die leven geeft of neemt. Ze is evenmin een aansporing tot overweldigende lyriek. Daarvoor is De Kuyper te nuchter, te zakelijk, zijn sehnsucht te bedaard. ‘De zee’ van De Kuyper is gewoonweg ons aller zee, de 67 kilometer Noordzeekust die al decennialang voor vele binnenlanders het ideale decor is om de zomermaanden juli en augustus door te brengen. ‘De zee’ staat voor een bepaalde manier van vakantie houden met het gezin of de familie. Niets bijzonders, op het eerste gezicht. Tot je valt voor De Kuypers unieke kijk op de dingen, zijn combinatie van scherpte en mededogen.
De kleine Eric, een oorlogskind, is als de jongen met de rode sjaal op het schilderij van Léon Spilliaert dat het voorplat van de heruitgave van Aan zee van 1997 siert: een Petit Prince à
la mer. Een werk van Spilliaert is passend. De Kuypers vakanties spelen zich immers af in Oostende, waar Spilliaert zijn ongrijpbare kunst maakte. Oostende heeft ook literaire adelbrieven, en verdient het een standplaats van literatuur te zijn. Dit is het
Ostende waar de rebelse dichter Arthur Rimbaud voor het eerst de golven zag, toen hij op zijn zeventiende de tien jaar oudere Paul Verlaine op sleeptouw nam naar de overkant. Waar Joseph Roth en Stefan Zweig zovele jaren later op een terras ballingen zaten te wezen. Het Ostend waarover James Joyce de loftrompet stak. Victor Hugo miste er oesters. Mooie anekdotes, maar in het leven van Eric de Kuyper heeft Oostende een glansrol.
De kleine Eric van Aan zee is geen gewone jongen; hij is gevoelig, intelligent en wat ziekelijk – een Elias zoals die van Maurice Gilliams, maar een die geen gevechten met nachtegalen levert. Hij geniet onbevangen van de vrijheid die de zee hem geeft. Hij ontrafelt voor de lezer zijn Latijns aan doende uitgebreide clan van petits
bourgeois, met grootmoeder Bontje als anker. Samen met zijn moeder, zus, oudere broers en hun vrouwen, tantes en nonkels, neven en nichten ruilt ze in de zomer de hoofdstad traditiegetrouw voor ‘de zee’, in de eerste plaats om van de goede lucht vol jodium te snuiven. Eric bekijkt hun doen en laten, en wil het doorgronden. Hij ‘beschrijft als een vertederde antropoloog de rites waarmee een zekere samenleving aan de Belgische kust aaneenhangt en waarin een verwonderd kind verstrikt zit’, beweerde Hugo Claus. Hij kende dat Oostende goed; hij woonde er na de oorlog een tijd in een hotel.
Eric is lichtelijk naïef en deelt zijn verwondering op een gulle manier. De details ontgaan hem niet. Hij beschrijft de kleuren, de geuren, de tics, de gebaren, de uitspraken. De volwassenen fascineren hem. Hij observeert de inrichting van het appartement, het omkleden in de strandcabine die Bontje huurt. Waarom en hoe mensen ijsjes eten. Hij analyseert de samenstelling van het zand op het strand. Hij ontdekt de alomtegenwoordige Oostendse variant van groen. Tomate cre
vettes eten. Forten bouwen. Belote spelen. De mailboot naar Engeland. En dan die mengelmoes van Vlaams en Frans.
Alles in Aan zee heeft nog de allure van een kinderspel; ook de gewillige lezer gaat erin op.
Het klinkt allemaal als nostalgie puur, maar de autobiografie is meer dan een reeks vakantiedia’s of Super 8filmpjes die je uitentreuren met de familie deelt. Onder de laag van het kind schemert al de man Eric de Kuyper. Er is de honger naar cultuur en de fascinatie voor filmdiva’s, bijvoorbeeld, en die voor het mannelijk lichaam. Zonder dat het met zoveel woorden gedrukt staat, ontluikt zijn homoseksualiteit. Ongegeneerd bewondert en beschrijft de kleine Eric de welvingen in de zwemslipjes van de jongens. Want aan zee is het ook gemakkelijk een voyeur te zijn, zeker in een context die de onschuld zelve lijkt.
Even komt de oudere schrijver en filmkenner Eric de Kuyper tussen, wanneer hij vreest dat de lezer spontaan aan Thomas Manns Dood in
Venetië gaat denken. Gustav von Aschenbach en de aanbeden Tadzio worden afgeserveerd op een kordate manier. De Kuyper ‘heeft een hekel aan zowel de film als de roman. Al die esthetiek die de erotiek dient te verantwoorden: de dood van zowel het ene als het andere’.
Eric is van jongs af een fervent flaneur, en zelfs een wandelaar; hij geniet nog het meest van de eenzaamheid als hij met Pasen of in de winter als enig kind van de bende bij zijn tante en nonkel verblijft en urenlang alleen de stad mag verkennen. Omwille van ‘de goede lucht’ krijgt hij alle krediet. Hij ontdekt de haven en de tijdschriftenzaal van de openbare bibliotheek.
‘En dat het nooit meer terug zou komen: de kinderjaren aan zee’, verzucht de schrijver al vroeg in zijn verhaal. Ze komen inderdaad niet meer terug.
Veertig jaar na de vakanties van zijn kindertijd is De Kuyper opnieuw aan de kust in Oostende, deze keer niet in een overbevolkt appartement in een achterhuis, maar in een kleine flat, een ‘studio’ zoals dat heet, met zicht op zee. In Met zicht op zee. Aan zee – veer
tig jaar later (1997) heeft de auteur meer aandacht voor het natuurfenomeen zee op zich. Hij heeft dan ook een plaats hoog op de eerste rij bemachtigd, waar hij niet aan weer en wind, licht en kleur ontsnappen. Maar nog steeds gaat hij in de stad wandelen, formuleert hij, soms op die aangenaam dwarse manier, zijn observaties, lijkt hij een eenzaat. Hij blikt niet zomaar terug uit nostalgie. Hij schrijft over architectuur, schilderkunst, film, literatuur en hoe Oostende omgaat met mensen. Maar hij blijft bovenal de kijker die hij veertig jaar eerder ook al was. Hij zit eigenlijk nog steeds verstrikt in de verwondering, en wij met hem.
Dat alles maakt van De Kuypers tweeluik het definitieve boek voor al wie ooit ‘aan de zee’ verbleef. Voor mij alvast.
Eric de Kuyper
Alles in ‘Aan zee’ heeft nog de allure van een kinderspel; ook de gewillige lezer gaat erin op