DE GEUR VAN DE STAD: ZET JE NEUS WIJD OPEN EN STAP IN DE TELETIJDMACHINE
Op vakantie laten we ons vaak door onze ogen leiden: een verlaten strand, een terras vol sexy mensen, een etalage met twintig kleuren ijs. Maar als je op de geuren let, dan wordt een stadswandeling pas echt een zinnenprikkelende ervaring.
Aha, een volle vuilnisbak!’ Kate McLean, mijn gids in Londen, kijkt er verlekkerd naar. ‘Je hebt geen geurwandeling gemaakt als je niet een keer aan het afval hebt gesnuffeld!’ Ik lach nerveus. Ja ja, we zijn op geurwandeling, maar ik ben meer uit op rozenperkjes en pas gemaaid gras. Kate steekt intussen gretig haar neus tussen de pizzadozen die uit de vuilnisbak steken. ‘Vooral kartongeur’, zegt ze. Ik volg haar voorbeeld en word toch ook een beetje rottende etensresten gewaar. ‘Dat lekkere brouwseltje van het bezinksel. Weet je hoe dat heet? Afvalsap!’
Kate McLean is, zacht gezegd, erg enthousiast over stadsgeuren. Ze is grafisch ontwerpster en werkt aan het Royal College of Art een doctoraatsstudie af over de perceptie en weergave van geur. Een van haar experimenten bestaat erin mensen mee te nemen op geurwandelingen en hun bevindingen te verwerken, onder meer in geurkaarten van steden. Die geurwandelingen zijn zo plezierig dat ze een evenement op zich geworden zijn. ‘Behalve ontwerper en onderzoeker ben ik ook een beetje een leraar. Ik vind het leuk om mensen hierin te onderwijzen. Ik geloof echt dat we de band met onze neus moeten aanhalen: die vertelt ons zoveel, maar het is vluchtige informatie en we hebben weinig manieren om ze vast te leggen of weer te geven: geen geschikte woorden, geen geschikte media.’ Voor een deel verliezen we daardoor ook de controle over onze leefomgeving, denkt McLean. ‘Denk aan luchtvervuiling, waar vaak zo weinig aan te doen lijkt. Misschien omdat we die vooral met onze neus waarnemen, en we al te gauw denken dat er daardoor niet over te communiceren valt.’
We wandelen door een drukke straat in de wijk White City naar een nieuwe winkelwandelzone, en het doet goed om even halt te houden bij een pas aangeplant bloemenperk: het ziet er nog erg aarzelend uit, maar het ruikt er al naar lavendel en kruidige blaadjes. ‘Een kleine aanplanting kan echt een groot verschil maken als je door een straat wandelt. Mensen zijn zich daar gek genoeg niet van bewust.’
Teletijdmachine
Genetisch gezien is de mens in de loop van zijn geschiedenis een groot deel van zijn reukvermogen verloren, maar we vangen geuren nog altijd relatief goed op, beter dan we lange tijd dachten. Uit een onderzoek dat in 2014 werd gepubliceerd, bleek dat onze geurzin niet per se hoeft onder te doen voor die van andere dieren; in sommige opzichten ruiken we zelfs beter dan muizen of honden. Dat we weinig menen te ruiken, heeft er meer mee te maken dat we niet
geconditioneerd zijn om bij geuren stil te staan, denkt McLean.
Aandachtig ruiken levert nochtans veel plezier op. ‘Een enquête wees uit dat mensen 65 procent van de stadsgeuren onaangenaam vinden, tegenover maar 25 procent van de plattelandsgeuren. Maar als we meer aandacht besteden aan geuren, gaan we meer appreciëren: de mensen die ik na een geurwandeling heb bevraagd, vonden meer dan de helft van de stadsgeuren lekker.’
Kate moedigt ons aan om de geuren op onze weg niet alleen op te snuiven, maar ook los te maken: een blad tussen onze vingers te wrijven, te krabben aan een stuk schors. Ik scheur een stukje af van een varen die in het perk groeit, en het werkt als een tijdmachine: ik rijd weer met mijn fietsje door het bos in de straat waar ik opgroeide, zie het gefilterde zonlicht weer op de vochtige ondergroei, en mijn hart maakt een sprongetje. Geuren doen dat. Ze bereiken ons relatief traag, want de wind moet ze naar ons brengen, maar als we ze eenmaal hebben binnengehaald, maken ze in een flits heel oude herinneringen los: niet alleen de beelden die bij de geur hoorden, maar ook het gevoel. Dat komt doordat het reukcentrum in onze hersenen sterk verbonden is met de amygdala, het emotionele centrum, en met de hippocampus, die her inneringen beheert.
Kate loodst ons een pizzeria binnen, maar gek genoeg ruikt het in het restaurant minder sterk naar pizza dan buiten voor de deur. ‘Plekken met een temperatuursverandering zijn vaak de meest intense geurplekken’, zegt ze. Ik ruik knoflook, hints van gist en oregano, warm vet.
Kussen om te ruiken
Het lastige, zegt Kate, is dat we vaak wel kunnen benoemen waar een geur vandaan komt – een vuilnisbak, een bakkerij – maar niet hoe die geur precies is. Van een beeld kunnen we vlotjes de lichtinval beschrijven, de compositie, de diepte, de kleurnuances en beweeglijkheid. Voor een even grondige geuranalyse ontbreekt het ons aan woorden. Niet omdat we die woorden niet gebruiken, maar omdat we ze echt niet hebben, zegt professor Asifa Majid, die aan de Radboud Universiteit in Nijmegen onderzoekt hoe we zintuiglijke indrukken categoriseren. ‘In het Engels wordt al eeuwenlang weinig over geur gepraat, stel ik vast. En ook verwante talen als het Nederlands en het Duits hebben heel weinig woorden voor geurtypes. Dat geldt niet voor alle talen.’ Majid bestudeerde die van hedendaagse jagersverzamelaars in Maleisië en Mexico en stelde vast dat die wel veel begrippen hebben om geuren te typeren.
Ook zij denkt dat het belangrijk is om geur wat meer aandacht te geven. ‘Geuren doen ons genieten van ons eten’ – wat we doorgaans smaak noemen, is grotendeels opgebouwd uit geuren – ‘en er zijn aanwijzingen dat je je minder makkelijk overeet als je meer aandacht besteedt aan je zintuiglijke indrukken tijdens het eten. Maar ook in onze relaties spelen geuren een rol: mensen die hun reukzin verliezen, vertellen bijvoorbeeld dat ze de geur van hun geliefde missen.’ Bij geïsoleerde volksstammen in onder meer Borneo, Burma en Siberië betekent het woord voor een kus ook ‘geur’, schrijft Diane Ackerman in A natural
history of the senses: ‘Een kus is in feite een manier om wat langer te ruiken aan een geliefde, een verwant of een vriend.’
Aandachtiger ruiken is niet moeilijk om te leren, zegt Majid. ‘Gewoon een kwestie van oefenen. We weten bijvoorbeeld dat je reukzin al verbetert als je gedurende twaalf tot achttien weken tweemaal daags een viertal geuren bewust opsnuift.’
Kate McLean is intussen een superruiker. Ze draagt geen parfum meer, omdat dat te veel ruis geeft op haar perceptie. Ze apprecieert haar woonplaats, dicht bij de zee, veel meer dan vroeger, en aan alles wat ze doet, beleeft ze nu meer plezier. ‘Mensen vragen me weleens wat nu dé geur is van pakweg Parijs, of van New York. Daar verzet ik mij tegen: als je meer op geur gaat letten, wordt het net duidelijker dat plaatsen heel veel diversiteit herbergen en dat bovendien geen twee momenten identiek zijn. Als we hier terugkeren op een regendag, zal alles anders ruiken.’
Geuren bereiken ons traag, want de wind moet ze naar ons brengen, maar daarna maken ze in een flits oude herinneringen los: niet alleen de beelden die bij de geur hoorden, maar ook het gevoel