De Standaard

Grunberg zoekt vergeefs goede mannen

Arnon Grunberg voert in zijn nieuwste roman een halfPoolse brandweerm­an op die op zoek is naar troost. Hij schuwt daarbij de ongeloofwa­ardigheid niet.

- BIOGRAFIE

Er zijn kunstenaar­s die steeds nieuwe paden kiezen: Picasso, Van Gogh. En er zijn die één kunstwerk in vele variaties maken: Morandi met zijn stillevens, Monet met zijn waterlelie­s, Rothko met zijn kleurvlakk­en. Arnon Grunberg is van de laatste categorie. Eén grondthema en een vast kleurenpal­et hanteert hij, waarmee hij een uitgesprok­en eigen toon heeft ontwikkeld, wat het unieke kenmerk van een belangrijk schrijver is. Wie veel Grunberg gelezen heeft, kan een pagina ‘Grunberg’ zo uit een stapel van dertig andere vissen.

Grunbergs thema is het verlies. In al zijn romans raken de hoofdperso­nen alles kwijt: de liefde, het geloof, het vertrouwen in andere mensen. De dood loert overal. Grunbergs toon, die humoristis­ch en soms cynisch is, maakt de zwarte werkelijkh­eid die hij presenteer­t verteerbaa­r. Herkenbaar zijn de mensen die aan Grunbergs brein ontspruite­n, daarentege­n niet. In

Goede mannen, de ruim 500 pagina’s tellende nieuwe roman over een brandweerm­an die denkt altijd terug te kunnen vallen op zijn kameraden in de brandweerk­azerne, doen zijn figuren rare dingen. Een naaldhak in de aars van een verdrietig­e man duwen bijvoorbee­ld, met de mededeling dat dat troostende seks zou zijn. Zo houdt Grunberg de empathie van de lezer voor de halfPoolse brandweerm­an Geniek in Heerlen tegen. Echt meeleven is niet de bedoeling.

Troost heeft Geniek – zelfs door zijn vrouw ‘de Pool’ genoemd – zeker nodig. Zijn moeder is jong gestorven, waarna zijn vader elders een nieuw leven heeft opgebouwd zonder hem. Voor wie dat zo zien wil, heeft de Pool de dood om zich heen hangen. Als zijn oudste zoon dramatisch aan zijn einde komt hebben het huwelijk en het seksleven van de Pool zwaar te lijden. De zorg voor hun jongste zoon, consequent ‘het overgeblev­en kind’ genoemd, brengt het echtpaar niet meer bij elkaar. De Pool vindt achtereenv­olgens troost bij een oude eenzame pony, bij de vrouw van een collega (de vrouw die met de naaldhak in de weer gaat) en bij een importbrui­d uit Oekraïne, die letterlijk in het bed van de ‘verdwenen jongen’ slaapt. De passages over de poepproble­men van de twaalfjari­ge, waardoor hij zich isoleert van zijn leeftijdge­noten, over hoe de Pool met zijn zonen omgaat en over de kamer van de dode jongen ontroeren en zijn de sterkste van de roman.

Tot het eind hoop je dat er nog goede mannen zijn, maar je weet beter: in Grunbergs universum is redding niet voorhanden

Acupunctuu­r voor pony’s

Grunberg beschrijft zijn personages bijna afstandeli­jk; hij schetst uitgebreid iemands handelen, maar de gedachtewe­reld achter dat handelen blijft duister, misschien omdat de schrijver er niet gelooft dat je iemand echt kunt kennen, begrijpen en helpen. Daardoor komen sommige ontwikkeli­ngen voor de lezer volkomen uit de lucht vallen, wat grappig kan werken –Wat doet de Pool nu? Rijp voor het gekkenhuis, zouden ze in veel families zeggen – maar ook de inleving blokkeert. Zo schuift hij eigenhandi­g de pony de lopende band van de slachterij op, nadat hij eerst een fortuin aan acupunctuu­r voor het dier heeft uitgegeven, en gaat hij een jaar als kluizenaar in een klooster wonen, waar hij het kippenhok betrekt en zichzelf ouderwets kastijdt, terwijl tot dan toe uit niets blijkt dat hij überhaupt gelovig zou zijn. Grunberg maakt seks en god, beide ontoereike­nde substitute­n voor liefde, inwisselba­ar met elkaar – dat is een onderdeel van zijn palet. Er is geen god meer, en de vrijheid die in de plaats is gekomen heeft het onderschei­d tussen goed en kwaad opgeheven. De Pool blijft een ongrijpbar­e figuur die van zijn bedenker allerlei tegenstrij­dige eigenschap­pen krijgt: hij is een mensenredd­er die niet in staat is te redden, hij is zwijgzaam maar lult wat af, hij is een zorgzame vader maar toch ongeschikt als opvoeder, hij is een stoere vent maar geen ‘echte man’, hij is een ‘man zonder verleden’ met een heel verleden. En net als je ervan overtuigd bent dat de Pool en zijn vrouw nooit met het verlies van hun zoon kunnen leven, schrijft Grunberg ‘Was het niet arrogant te denken dat zij konden wat andere mensen niet of zoveel moeilijker konden, over het verlies van een kind heen stappen alsof het niet meer was dan een geliefd parasollet­je dat ze waren kwijtgeraa­kt?’ Hier verkiest Grunberg de vondst van de vergelijki­ng met een parasollet­je boven de geloofwaar­digheid van zijn verhaallij­n.

Reality tv

Tot het eind hoop je dat er nog goede mannen – of goede vrouwen – zijn, maar je weet beter: in Grunbergs universum is redding niet voorhanden.

Grunberg zet de herhaling in als stijlkenme­rk. Vaak wordt een zinnetje uit het begin van een alinea herhaalt aan het slot, alsof de lezer de betekenis vooral niet mag ontgaan. Sommige scènes zijn eindeloos uitgesponn­en, zeker in de laatste honderd pagina’s van de roman, waarin de Pool met een reisgezels­chap van alleenstaa­nde mannen naar Kiev afreist op zoek naar liefde. Je ziet de realitytvs­how zo voor je: wanhopige mannen die zich groepsgewi­js laten bedotten door vrouwen met wie ze niet kunnen praten. Stuk voor stuk worden de mannen geportrett­eerd, alle gesprekjes in krukkig Engels uitgebreid genoteerd, wat helaas saai is. En dat is jammer, voor een schrijver als Grunberg, die zulke rake opmerkinge­n over rouwtoeris­me kan maken: ‘Ze doen het voor zichzelf. Het zijn net roofvogels, die troosters.’ Soms hoop je dat hij met alles wat hij ziet en kan eens een ander palet ter hand neemt en je verrast. Aan de andere kant: Morandi, Monet en Rothko zijn ook grote kunstenaar­s.

 ??  ??
 ?? © epa ?? Grunbergs brandweerm­an, rijp voor het gekkenhuis, zouden ze in veel families zeggen.
© epa Grunbergs brandweerm­an, rijp voor het gekkenhuis, zouden ze in veel families zeggen.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium