Met Khaled Hosseini op de vlucht
In september 2015 ging de foto van de driejarige peuter Alan Kurdi viraal: vooroverliggend op een Turks strand, het gezicht in de vloedlijn, opgeslokt en uitgespuwd door de zee nadat de boot waarin hij het veilige Europa probeerde te bereiken was gekapseisd. Het beeld leidde tot een wereldwijde golf van empathie.
Dit jaar in juni verdronken honderd vluchtelingen voor de Libische kust, stelt de Afghaanse succesauteur Khaled Hosseini, onder hen drie baby’s nog jonger dan Alan. De beelden van de verdronken baby’s in Libië waren even confronterend, maar de reactie was een stuk lauwer dan in 2015. Waar is ons medeleven gebleven, vroeg hij zich af. Zijn we door gewenning onverschillig geworden, of is het de macht van de grote getallen die de vluchtelingen ontmenselijkt? De problematiek gaat Hosseini, auteur van onder meer De vliegeraar en
Duizend schitterende zonnen, na aan het hart. Hij is ambassadeur van de UNHCR, het vluchtelingencommissariaat van de VN. In 1980 liet hij zelf zijn thuisland Afghanistan achter zich en emigreerde naar de VS.
Verhalen zijn het beste tegengif tegen die verdoving, besloot hij. Geïnspireerd door Alan Kurdi en het lot van duizenden andere vluchtelingen schreef hij Bede aan
de zee, een korte monoloog die gisteren wereldwijd werd gepubliceerd. De opbrengst van het boek gaat naar de UNHCR.
Bloeiende klaprozen
Een vader zit bij maanlicht op een strand, zijn slapende zoontje
Marwan op schoot. Ze wachten tot de zon opkomt en ze kunnen inschepen naar Europa. Gevangen tussen hoop en vrees voor de angstaanjagende tocht over zee die duizenden voor hen niet hebben overleefd, haalt de vader herinneringen op aan de lange zomers op de boerderij van zijn vader, aan het Homs van zijn kinderjaren, een bruisende stad met drukke steegjes, een soek, moskeeën en kerken. Een grimmig contrast met het Homs van nu, waarin mensen schuilen tussen brokken beton, bakstenen en balken. De vader bouwde dammen in de kreek in de buurt, Marwan weet hoe je van een bomkrater een zwemkuil kunt maken en dat donker bloed beter is dan licht bloed.
Een boek zoals dit loopt het risico af te glijden naar sentimentaliteit, maar Hosseini vermijdt die val. Hij houdt zijn tekst uiterst sober en doet niet aan effectbejag. Door zijn beknoptheid laat de tekst veel ruimte aan illustrator Dan Williams, die daar in zijn zwierige aquarellen dankbaar gebruik van maakt. Het boek wordt voor een groot stuk gedragen door zijn prachtige illustraties. Williams speelt een vernuftig spel met kleur. Het boek opent met een rijk en zacht kleurenpalet, de herinneringen van de vader zien er idyllisch uit, het beeld van het zoontje met de moeder in een bloemenwei doet onvermijdelijk denken aan Monets Bloeiende klaprozen bij Argenteuil.
Zodra de tekst overschakelt naar het heden, met het straatprotest en de oorlog, schakelt hij abrupt over naar blauwgrijze en sepiatinten. Het beeld van de protestbetoging vindt enkele pagina’s later een echo in het beeld van de vluchtelingenstroom, tussenin krijg je beelden van bombardementen en een stad in oorlog. Terwijl de tekst eindigt op het nachtelijke strand vertellen de beelden wat op dat spannende wachten volgt: de vluchtelingen stappen met tevelen in een rubberbootje en worden de speelbal van de golven.
Marwans moeder is er niet meer, maar in gedachten is ze bij hen. ‘Ik heb horen vertellen dat wij ongewenst zijn’, zegt de vader. ‘We moeten met ons ongeluk maar ergens anders heen. ‘O, als ze het maar eens konden zien, lief’, fluistert ze boven het tij uit in zijn oor. ‘Al was het maar de helft van wat je hebt.’ Het is een kostbare vracht die de vader straks zal inschepen, de kostbaarste vracht. ‘O, ik bid dat de zee dat weet’, zegt hij. Het boek eindigt met een zonsopgang in de zachte pasteltinten van het begin. Een hoopvol einde, tegen beter weten in, zoals ook vluchtelingen tussen angst en vrees alles op het spel zetten in de hoop op een betere toekomst.