Philippe Claudel en de dood
In deze reeks blikken schrijvers vooruit op het grootste aller mysteries: de dood. Zien ze hun eigen sterfscène al voor zich? Vertrekken ze met de pen in de vuist?
‘De dood en ik gaan ver terug. Ik zou zelfs durven zeggen dat we een intieme band hebben. Dat komt omdat ik opgegroeid ben tegenover een kerkhof. De dood was mijn buurman. Bovendien is mijn streek er een waar de twee wereldoorlogen hun sporen nagelaten hebben. De landschappen zijn hier getransformeerd door obussen en loopgraven. Er staan nog altijd huizen die verwoest werden en niet heropgebouwd zijn. Her en der vind je militaire begraafplaatsen.’
‘Als kind was de dood voor mij dus alomtegenwoordig. Hij sloop uiteraard in de gesprekken die de familie voerde, de duizenden anekdotes die ze bleef ophalen en waarmee ze telkens terugkeerde naar de tijd van die dood op industriële schaal. Tel daarbij nog het feit dat ik misdienaar was en ik acht jaar lang de priester niet alleen assisteerde bij missen, doopsels en huwelijken, maar ook bij begrafenissen en je begrijpt waarom ik al van jongs af besef dat de dood een wezenlijk deel van het leven is, en dat je hem moet vrezen noch vergeten.’
‘Paradoxaal genoeg slaag ik er – net als ieder ander menselijk wezen, denk ik – niet in te geloven dat mijn dood weinig belang heeft. Ik ben er nochtans niet bang voor. Althans niet voor mezelf. Ik vrees hem wel voor diegenen van wie ik hou: mijn vrouw en mijn dochter. Ik hoop dan ook dat mijn einde hen niet te veel zal doen lijden. Tegelijk weet ik dat mijn vrouw sterk is. Ze zal in staat zijn verder te gaan na mij, ook al zou het verdriet misschien bezit van haar nemen. Er is altijd nog onze dochter. Het is belangrijk om voort te leven voor wie je graag ziet.’
‘De laatste twee, drie jaar heb ik de gewoonte om tegen mijn vrouw te zeggen dat mocht ik in een van de daaropvolgende dagen overlijden, ze niet te triest moet zijn, want ik zal een prachtig leven geleid hebben: een waarin ik heb liefgehad, waarin ik werd liefgehad en waarin ik al mijn dromen heb kunnen waarmaken.’
‘Schrijven hoort daar zeker bij. Wat niet wil zeggen dat ik wakker lig van mijn literaire erfenis. Integendeel, die interesseert me hoegenaamd niet. Het enige wat ik soms bedenk over mijn boeken in een postume tijd is dat mijn dochter ze zal kunnen lezen en dat zij en haar kinderen me erin zullen kunnen terugvinden. De boeken zullen mijn portret worden, voor hen.’
‘De grondstof voor dat werk van mij is alles wat menselijk is en daar hoort de dood bij. Ik vind het belangrijk om me al schrijvend over hem te bevragen. Zo heb ik in De boom in het land van de Toraja in de diepte willen onderzoeken welke band wij onderhouden met de dood. Met de jaren raak ik er meer en meer van overtuigd dat de dood geen schandaal is, maar een noodzakelijk einde waarbij we plaatsmaken voor iemand anders. De dood als een altruïstisch gebaar. Heel lang en misschien wel eeuwig willen leven zijn in die zin erg egoïstische gedachten, vind ik.’
‘Ik vind de dood niet moeilijker dan een ander thema om over te schrijven, waarschijnlijk net omdat ik er al zo lang mee vertrouwd ben. Ik zit er nog altijd heel geregeld over na te denken en ’s ochtends droom ik vaak over manieren om zelfmoord te plegen. Gek genoeg is dat voor mij geen morbide of trieste gedachte. Ze helpt me net om goed aan de dag te beginnen. Hoe het uiteindelijk echt zal gaan, kan niemand me vertellen. Ondanks zijn universele karakter – hij raakt vroeg of laat elk van ons – hebben we allemaal een unieke, intieme ervaring met de dood.’
‘Tot het zo ver is, stel ik me mijn ultieme moment voor als een computerscherm dat opeens zwart wordt waardoor de gegevens ontoegankelijk worden. Of als een gloeilamp die plotsklaps uit elkaar spat. Daarna is het licht gedoofd en mogen ze me begraven. Ik wil niet gecremeerd worden omdat ik echt de aarde in wil. Ik wil deel worden van een levenscyclus en ik wil dat mijn lijk een feestmaal wordt voor een veelheid aan kleine beestjes. Dat moet gebeuren op dat kerkhof van mijn jeugd, recht tegenover mijn ouderlijke huis in DombaslesurMeurthe. Het zal de cirkel rond maken: dit is het stadje waar ik geboren ben, waar ik nog altijd woon en waar ik dus ook wil worden begraven.’
‘Plaatsen zijn in mijn leven altijd van groot belang geweest en deze plaats is dat in het bijzonder. Ze heeft me gevormd, ik voel me hier heel gelukkig en in harmonie met mezelf. Hier rusten ook al mijn dierbare doden: mijn ouders, mijn ooms en tantes, mijn grootouders. Op een dag ga ik hen vervoegen, en daarna mag mijn vrouw naast me komen liggen.’
‘Zij speelt trouwens een hoofdrol in mijn wensscenario voor mijn laatste uren. Daarin hoef ik zeker niet per se de pen in de hand te hebben. Laat mij maar sterven terwijl ik samen met mijn vrouw geniet van een goed glas wijn of nog beter, terwijl ik de liefde met haar bedrijf.’
‘Met de jaren raak ik ervan overtuigd dat de dood geen schandaal is, maar een noodzakelijk einde waarbij we plaatsmaken voor iemand anders’