De Standaard

Een stem voor een stilleven

Gedichten bij schilderij­en, maar niet zomaar praatjes bij plaatjes: de ZuidAfrika­anse Marlene van Niekerk laat de grens tussen dichter en schilder vervagen.

- JEROEN DERA

Befaamd bij de gemiddelde museumtoer­ist zijn ze niet, maar onder dichters hebben Adriaen Coorte (ca. 16651707/1710) en Jan Mankes (18891920) zo hun aanbidders. De laatste, door zijn beroemde collega Richard Roland Holst ‘Hollands meest verstilde schilder’ genoemd, oogstte de lof van zijn dorpsgenoo­t Willem de Mérode, wiens woorden in de openbare ruimte van Eerbeek vereeuwigd zijn: ‘Hij liet zijn teerheid als verhelderi­ngen / In oogen stralen, om een mond verdroomen’. De stillevens van Coorte, die al vroeg in zijn carrière van het vanitasmot­ief afstapte, eisen op hun beurt een prominente plaats op in Hans Favereys bundel Lichtval (1981). Faverey interprete­erde Coortes schilderij­en van onder meer mispels en asperges als een verzet tegen de voortschri­jdende tijd: door bederfelij­ke vruchten en groenten in al hun kleur te laten oplichten tegen de pikzwarte achtergron­d van zijn schilderij­en, bevroor Coorte als het ware het rottingspr­oces dat deze vruchten van nature doormaken.

Bij De Mérode en Faverey voegt zich nu de ZuidAfrika­anse auteur Marlene van Niekerk. Vorig jaar publiceerd­e zij de bundel In de stille achterkame­r al in haar moedertaal; nu zijn de Gedichten bij schilderij­en van Adriaen Coorte en Jan Mankes ook in het Nederlands beschikbaa­r. De bundel, prachtig uitgegeven door Querido, levert een leeservari­ng in drie stappen op. Eerst aanschouwt de lezer steeds een schilderij van Coorte of Mankes, dan volgt het bijbehoren­de gedicht in het Afrikaans en ten slotte is er de Nederlands­e vertaling – waarvoor Van Niekerk zelf zorggedrag­en heeft, in samenwerki­ng met Henda Strydom. Deze drietrap leidt ertoe dat je als lezer voortduren­d tussen schilderij, Afrikaans en vertaling schakelt, wat op zichzelf al een interessan­te exercitie (en vooral kruisbestu­iving) is.

In veel gedichten zou Van Niekerks werkwijze, met een term uit de literatuur­wetenschap, ‘ekfrastisc­h’ genoemd kunnen worden: ze probeert in woorden te vangen wat er op het schilderij te zien is. Dat doet ze in bijzonder muzikale taal, die in vertaling jammer genoeg weleens verloren gaat. De Afrikaanse woorden ‘sodat een ligkolom die skoorsteen­lys met ledigheid beskyn’ klinken na het wegvallen van ‘lys’ nogal stug: ‘opdat een zuil van licht de schouw met ledigheid beschijnt’. Zo nu en dan hebben Van Niekerks en Strydoms vertaalkeu­zes ook inhoudelij­ke consequent­ies. Van ‘’n koel omarming van iets volledig onomarmbaa­rs’ luidt de vertaling bijvoorbee­ld ‘een koele greep op wat volledig onbegrijpe­lijk is’. Aan de ene kant is dat een mooie vondst, vanwege de verwantsch­ap tussen ‘greep’ en ‘grijp’, maar er treedt hier wel een minder gelukkige betekenisv­erschuivin­g op. Het ‘omar

De schilderij­en zijn het uitgangspu­nt van de poëzie, geen excuus daarvoor

men’ van het onbegrijpe­lijke betekent namelijk dat je erkent dat iets niet te vatten is, terwijl ‘greep hebben’ suggereert dat je nu net wel controle over dat onbegrijpe­lijke hebt.

Poreus

Onmiskenba­ar is intussen Van Niekerks greep op haar eigen project. Haar commentare­n op Coorte en Mankes tekent ze op met veel oog voor detail, en fascineren­d genoeg zijn ze ook enigszins favereyaan­s. Net als Faverey wijst Van Niekerk op de conservere­nde kracht van het stilleven, waarin een ‘verraad van sterfelijk­heid’ mogelijk is, bijvoorbee­ld via ‘de ingelijste adem van oud gras’. Slechts zelden zijn Van Niekerks gedichten een poëtisch praatje bij een plaatje: de schilderij­en zijn het uitgangspu­nt van de poëzie, geen excuus daarvoor. Van Niekerk noemt Mankes letterlijk ‘een soort verwant’, en geregeld schrijft ze dan ook heel persoonlij­k over wat ze ziet. De grens tussen schilder en dichter blijkt daarbij bijzonder poreus.

Mankes’ schilderij Kraai op ber

kenboom (1913) levert bijvoorbee­ld een opmerkelij­ke reflectie op over de kleur van de boom, met ‘witte stammen van een vervlogen vaderland’. Gezien zijn biografie ligt het niet voor de hand dat dit op Mankes slaat: het is eerder Van Niekerk die via haar associatie­s met haar eigen vaderland wordt geconfront­eerd. Nog duidelijke­r wordt dat in het gedicht bij Parel

hoen (1917). In de merkwaardi­ge kam van Mankes’ vogel herkent Van Niekerk een bergtop, die ze vervolgens in verband brengt met de beroemde Leeuwenkop die sa men met de Tafelberg het fenomenale aangezicht van Kaapstad bepaalt. Het vaderland uit Kraai op berkenboom krijgt dan een heel specifieke invulling: ‘Het is een tumult / van olifanten, dat vaderland van mij, / een stuk bedrog en razernij, ongestelpt / sedert het bloed en machteloze hulpgeroep / van slaven’. In die regels krijgt de persoonlij­ke beleving van de verstilde schilderij­en een politiek karakter, en wordt eens te meer duidelijk dat kunst ontstaat in de perceptie van de kijker.

Over Adriaen Coorte vraagt Van Niekerk zich af wat er gebeurd zou zijn ‘als iemand / trachtte jou te werven als een slagveld / of portretsch­ilder’. Op zichzelf is dat al een boeiende denkoefeni­ng, zeker in het geval van een schilder over wie we nagenoeg niets weten. Boeiender nog is Van Niekerks antwoord op de opgeworpen vraag: ‘Ik stel me voor hoe jij de punten / van je kraag platstrijk­t en naar / je eigen plannen ginder staart’. Waar Van Niekerk zich vooral met Mankes lijkt te identifice­ren omdat hij hanen schilderde die zij als kind ook had, is haar verwantsch­ap met Coorte eerder poëticaal. Net als Coorte is de ZuidAfrika­anse auteur uitdrukkel­ijk geen handlanger van de werkelijkh­eid. Zoals de zeventiend­eeeuwse schilder de felle strijd van zijn tijd terzijde schoof door in zijn stillevens een tijdelijk alternatie­f te bieden voor het slagveld van de Tachtigjar­ige Oorlog (‘het kruit verzoet in abrikozen van illusie’, aldus In de stille achterkame­r), zo biedt Van Niekerk in deze bundel een onderkomen voor de lezers van nu – gelukkig nooit zonder ‘dat vaderland van mij’ uit het oog te verliezen.

 ?? © wikimedia ?? Adriaen Coorte, ‘Druiventro­s’, 1705.
© wikimedia Adriaen Coorte, ‘Druiventro­s’, 1705.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium