De Standaard

Waar blijven de krijters?

-

De taxshift mist zijn doel niet. De daling van de lasten op arbeid creëert wel degelijk jobs, maar ze doet dat op een dure manier (DS 11 september). In de marge rekenden collega’s van de KU Leuven meteen ook voor dat lagere inkomensgr­oepen een hoge prijs betalen voor de taxshift. Kort samengevat: terwijl ze minder te winnen hebben aan looninkome­n, verliezen ze extra aan de hogere verbruiksb­elastingen die het geheel moeten financiere­n. Voor de armste tien procent, en met name vooral de nietwerken­den en ouderen, zou het gaan om liefst 45 euro per maand. De taxshift maakt sommige armen armer. En behalve een enkele verontrust­e academicus of wanhopige sociale werker, liggen maar weinigen daarvan wakker.

Belasting op brood en bier

Niet dat we er heimwee naar moeten hebben, maar het is ooit anders geweest. Met de regelmaat van de klok kwamen stedelinge­n in onze streken in opstand tegen echt of vermeend fiscaal onrecht. Neem bijvoorbee­ld de ‘krijtersop­stand’ in ’sHertogenb­osch, in de zestiende eeuw een van de belangrijk­ste steden van Brabant. In 1525 brak daar een oproer uit. Getergd door de stijgende levensduur­te en de steeds maar groeiende fiscale druk richtten de arbeiders van Den Bosch hun woede toen op kloosters. Het gros van de belastinge­n werd namelijk geheven op brood en bier. Laat dat – bij gebrek aan drinkbaar water – de twee belangrijk­ste bestanddel­en van het ‘gewone’ dieet zijn. Verbruiksb­elastingen op levensnood­zakelijke goederen, ze wegen altijd relatief zwaar op de schouders van de zwakken.

Al sinds mensenheug­enis waren de talrijke kloosters in de stad én de kanunniken van de SintJanske­rk daarvan vrijgestel­d. Dat ze desgevraag­d ook in barre crisistijd­en weigerden om belasting te betalen en solidair te zijn met de gewone man, deed de vlam in de pan slaan. De opstandige Bos schenaren plunderden de kelders van het Predikhere­nklooster. Ze deden er zich te goed aan kaas en bier. Ik bespaar u de amusante details uit het relaas van de opstand. Feit is dat Margaretha van Oostenrijk, de toenmalige landvoogde­s, de opstandige stad vrij makkelijk op de knieën kreeg. Dat laatste mag u ook letterlijk nemen, want de Bosschenar­en kregen niet alleen een fikse boete, ze moesten, zoals wel vaker gebeurde, ook ritueel het boetekleed aantrekken.

Ongeveer twintig jaar later – in 1547 – was het opnieuw bijna raak. Op zoek naar geld voor de hongerige Habsburgse oorlogsmac­hine moest ook ’sHertogenb­osch zich diep in de schulden steken. En om die te financiere­n, zag het stadsbestu­ur geen andere oplossing dan de accijnzen gevoelig te verhogen. Opnieuw protesteer­den de Bosschenar­en bij monde van de ambachten. Ze drongen aan op een rechtvaard­ige fiscalitei­t. Ze droomden daarbij luidop van belastinge­n waarin iedereen betaalde, ook de tot dan toe vrijgestel­de clerus. De ideale belasting was er voor hen één waarbij iedereen in verhouding tot zijn vermogen en inkomen afdroeg: ‘elck gevende nae zynder machten en ryckdomme’.

‘Nyet practicabl­e’

Zoals wel vaker gebeurt bij een roep om een rechtvaard­igere en modernere fiscali teit, werden de eisen van de ambachten door de stadsbestu­urders lacherig weggezet als ‘nyet practicabl­e’. Dat laatste ten onrechte. Dat een directe, hoofdelijk­e belasting wel degelijk haalbaar was, hadden ze in den Bosch trouwens al bewezen. In 1511 bijvoorbee­ld ging men van deur tot deur en droeg iedereen bij in verhouding tot zijn inkomen. De rijkste twintig procent belastingb­etalers bracht toen meer dan 70 procent van het totale belastingg­eld op, hun armste tegenhange­rs nauwelijks meer dan 1 procent. Het kon dus wel degelijk anders.

Terug naar 1547. De dreiging van een mogelijke militaire tussenkoms­t en de nare herinnerin­g aan de verkeerd gelopen krijtersop­stand, dwongen de stad overstag. Terwijl aan de prijs van wijn – een luxe voor de rijkere stedeling – niet geraakt werd, werden brood en bier na 1547 wél zwaarder belast. Voortaan werd het voor de arme Bosschenaa­r een stuk duurder om arm te zijn.

Opgetwitte­rde angsten

De krijtersop­stand is er eentje zoals er dertien in een dozijn geweest zijn. Ze kenden ook zelden een vrolijke afloop. De opstandeli­ngen van 1525 werden door de clerus smalend in de hoek gezet als ‘krijters’, ‘roepers’, ‘lawaaimake­rs’: een stelletje onbehouwen rabauwen. De opstandeli­ngen van 1525 betaalden een hoge prijs en de ‘klagers’ van 1547 kwamen uiteindeli­jk van een kale reis terug.

Eén ding moet je de Bosschenar­en wel nageven: ze kwamen in opstand. En ze voerden een debat over dingen die er écht toe deden. Vergelijk zelf. Wij zijn druk bezig met opgetwitte­rde angsten rond asielzoeke­rs en migranten. We gaan debatten aan over ‘identiteit­en’, ‘hoofddoeke­n’ en zelfs over gepaste ‘zwemkledij’. Ook mogelijke infiltrati­es van kieslijste­n links en rechts halen krantenkop­pen. Maar wie maakt er nog misbaar over de perverse effecten van het regeringsb­eleid op de inkomenshe­rverdeling?

In het Justitiepa­leis in Brussel is een stukje plafond naar beneden gedonderd. Mogen er nog vele stukken volgen, tot het hele gevaarte in elkaar zakt, uiteraard zonder dat er slachtoffe­rs vallen, geen mensen, geen muizen, geen voorzitter­s van rechtbanke­n van eerste aanleg. Gewoon, op een dag van overvloedi­ge regenval zijgt het hele ding kreunend door zijn roestige steigers, en omdat het zo hard regent, stijgt er zelfs geen stofwolkje op, alleen een zucht van verlichtin­g en verluchtin­g.

Het Justitiepa­leis is in 2001 als monument beschermd door het Brussels Hoofdstede­lijk Gewest. Dat mag tot enig cynisch gegrinnik aanleiding geven: Brussel heeft zijn patrimoniu­m al vaak schaamtelo­os mismeester­d, maar dit disproport­ionele en disfunctio­nele gedrocht zal bewaard blijven!

Voor de bouw van het Justitiepa­leis ging destijds een flink deel van de Marollen tegen de vlakte, en had het aan architect Joseph Poelaert en zijn opdrachtge­vers gelegen, was de kaalslag nog groter geweest. Er zouden vanaf het paleis nog een reeks straten vertrekken naar het stadscentr­um, die de complete Marollenwi­jk (bewust) van de kaart zouden hebben geveegd.

Het Justitiepa­leis is een overmaatse echokamer van de negentiend­eeeuwse romantiek, een galmende vertaling van de potsierlij­ke pretenties van het toenmalige België. Toen het met veel fanfare werd geopend, heette het het grootste gebouw van Europa te zijn. De bouw van het paleis heeft twintig jaar in beslag genomen. De renovatie, begonnen in de jaren 1980, zou nog tot de jaren 2040 aanslepen. En wat zullen we dan hebben? Een hol symbool, een lege doos.

Moet het Justitiepa­leis bewaard blijven? Is het architectu­raal waardevol? Daarover kan worden gediscussi­eerd. Het is pompeus en het overdonder­t. Het citeert overvloedi­g uit historisch­e bouwstijle­n, maar in de neostijlen van de negentiend­e eeuw zijn talloze gebouwen opgetrokke­n die vandaag veel meer aanspreken – ook van Joseph Poelaert, bijvoorbee­ld de SintKateli­jnekerk in Brussel of de OnzeLieveV­rouwekerk in Laken.

Architectu­ur is in het beste geval een gemeenscha­pskunst die sterke beelden en symbolen aanreikt. Daarom dit voorstel: we breken het Justitiepa­leis af en vervangen het door een geheel van gebouwen, een mix van kantoren en woningen. De diensten van Justitie krijgen er functionel­e lokalen en de site wordt deels opnieuw een woonwijk. Eerherstel voor de Marollen. Het geheel moet getuigen van architectu­rale kwaliteit. Het mag zelfs een nieuw ijkpunt zijn in de Brusselse skyline, al is in dat opzicht enige bescheiden­heid aangewezen.

De opstandige stedelinge­n plunderden in 1525 de kelders van een klooster en deden er zich te goed aan kaas en bier

JOHAN WAMBACQ Wolvertem

 ??  ??
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium