GRENZELOZE KUNST BEHOEFT GEEN GRIJZE ZONES
De discussie over grenzeloosheid in de kunst is te breedvoerig om ze tot #MeToo te beperken, maar we hebben nu geen keuze. Dus: waarover praten we wanneer we praten over grensoverschrijdend gedrag in de kunst?
Hedendaagse kunst leeft van de taboeloze ruimte die ze door de eeuwen heen heeft verworven. Grenzen overschrijden maakt er een wezenlijk onderdeel van uit. In kunst kunnen we ongeveer alles doen wat we willen. Die vrijheid is zowat de grootste verwezenlijking van de westerse cultuur tot nu toe. Kunst toont ons wat we in het gewone leven niet willen zien of toelaten: ranzigheden, uitwassen van de menselijke verlangensmachinerie, botsingen in sociale relaties, de uitersten van onze verbeeldingskracht. Alles heeft er een plaats. Kunst is in haar diepste kern transgressief, omdat God noch gebod aan de feestdis mogen aanschuiven.
Die transgressie lukt maar als we duidelijk afgrenzen op welke plaatsen ze tot stand komt en een aantal codes afspreken over hoe ons te gedragen. Natuurlijk zou kunst kunst niet zijn als ze niet ook met die grens flirt. Kunst doet ons daarom nadenken over grenzen, smaak of over wat we aanstootgevend vinden. Denk aan de fameuze tentoonstelling
Over the edges in Gent, waarbij niemand minder dan Jan Fabre de zuilen van de Gentse aula met ham had bedekt. Dat leverde toen met wijlen Jan Hoet op kop een interessant debat op over de plaats van kunst in de samenleving.
Kunst vormt een uniek maatschappelijk laboratorium waarin we ongehinderd kunnen nadenken over de grondslagen van ons bestaan zonder schrik voor sancties of censuur. Die vrije ruimte is nooit zonder meer verworven. Zeker in deze tijd, waarin zowel fundamentalisten als reactionaire krachten in de samenleving er alles aan doen om ze af te schaffen of in te perken – denk aan de reactie ooit op De duivelsverzen van Sal man Rushdie, of meer recent de bekladde ‘vaginasculptuur’ van Anish Kapoor in Versailles. We moeten blijven opkomen voor de grenzeloosheid van onze verbeeldingskracht.
Maar hoe mateloos ook, de kunstscene moet op menselijk vlak volledig integer blijven. Kunsten met louter nietlevende dragers als medium hebben het wat dat betreft makkelijk: de schrijver schrijft wat hij denkt, de beeldhouwster schept de sculptuur, de schilder zet het op doek. Hoe gortig hun verbeeldingskracht ook is, ze hebben geen andere mensen nodig. In andere kunstvormen – theater, dans, opera – moeten levende mensen de transgressie gestalte geven en bijgevolg zelf mee de grens oversteken om tot geloofwaardige kunst te komen. Dat maakt van kunst een precaire scene. Stel dat je een verkrachting wilt ensceneren, hoe ga je dan om met diegene die het moet acteren? Wat is er nodig om de pijn en de vernedering te belichamen? Acteurs moeten zich inleven in hun rol om geloofwaardig te zijn. Maar die rol zijn ze nooit zelf. Het gaat om representatie. Niet om identificatie. Dat is althans de discussie.
Wie totale beschikbaarheid eist van een acteur – zoals ook sommige sportcoaches doen met sporters – verwart beide met elkaar en organiseert een grijze zone. Dat moet ophouden. In de eerste plaats voor alle acteurs, dansers of andere mensen die hiervan het slachtoffer zijn. We moeten rol en persoon duidelijk uit elkaar houden. Daartoe zijn twee filosofische basisbegrippen van dienst waarmee we sinds René Descartes vertrouwd zijn: subject en object. Een acteur die de transgressie moet ensceneren – geweld, machtsmisbruik – is het subject, letterlijk de drager van de grenzeloosheid. Maar dat impliceert vooral niet dat hij ook het object van die grenzeloosheid moet worden en de regisseur zijn macht op de acteur mag botvieren. Dan gaat het om personen en niet langer om figuranten. Zolang we dit onderscheid tussen subject en object van grenzeloosheid niet duidelijk bewaken, blijft het risico op misbruik bestaan. Dat onderscheid is nochtans zo transparant als een glas Russische wodka.
Hoe langer de grijze zones blijven aanhouden, hoe groter de kans dat we in naam van de terechte bescherming van slachtoffers tegen grensoverschrijdend gedrag toegeven aan de reactionaire roep om morele grenzen te stellen aan de enscenering van onze verbeelding zelf. Want de stelling ‘met dit soort kunst moest het er wel van komen’ weerklinkt nu luid. Grenzeloosheid in de kunst staat nochtans niet gelijk met de grenzeloosheid van de kunst(enaar). Het ene hoeft heus niet te leiden tot het andere. Kunst mag ons daarom blijven tonen wat ze altijd heeft gedaan: datgene waarvan we spontaan wegkijken, inclusief thema’s als geweld en vernedering. Misbruik tegengaan door de kunstscene zelf te begrenzen zou een fatale vergissing zijn. Dan zouden we samen met het wangedrag ook de vrije ruimte van de kunst hebben afgeschaft en de deur wagenwijd openzetten voor gratuit geweld in het echte leven. Wie of wat zal ons dan nog met onze zelfkant confronteren?
Misbruik tegengaan door de kunstscene zelf te begrenzen zou een fatale vergissing zijn
Ignaas Devisch doceert medische filosofie en ethiek aan de UGent en de Arteveldehogeschool. Zijn column verschijnt tweewekelijks op dinsdag.