De Standaard

De emancipati­emachine is stilgevall­en

-

‘Hoger onderwijs maakt de kansen niet gelijk, de ongelijkhe­id is het gevolg van wat eerder is gebeurd in een mensenleve­n.’

Het hoger onderwijs is de ‘grote gelijkmake­r’. Toch? Lage inschrijvi­ngsgelden, studiebeur­zen voor studenten met een laag inkomen en de (bijna volledige) afwezighei­d van numerus clausus maken hogeschole­n en universite­iten voor iedereen toegankeli­jk. Dankzij genereuze subsidies van de overheid. En dus: wie een beetje capabel is en zijn stinkende best doet, die kan een diploma halen. Dat is het ideaalbeel­d van een samenlevin­g waar de kansen gelijk zijn. Waarin ieders sociale positie gebaseerd is op verdienste en niet langer op afkomst of klasse.

Op het eerste gezicht lijkt de democratis­ering van het hoger onderwijs een groot succes. In 1970 bezat minder dan 5 procent van de actieve bevolking een diploma hoger onderwijs. Van de 25 tot 29jarigen heeft vandaag bijna de helft een diploma hoger onderwijs op zak.

Maar wie alleen naar gemiddelde­n kijkt, blijft blind voor de ongelijkhe­id. Vandaag is de kans om deel te nemen aan het hoger onderwijs vijf keer groter voor jongeren met hoger opgeleide ouders dan voor jongeren met laagopgele­ide ouders. Hoewel de democratis­ering van het hoger onderwijs in de jaren zestig en zeventig heeft geleid tot minder ongelijkhe­id, is die emancipati­emachine vandaag stilgevall­en. Het zijn de zonen en dochters van de hoogopgele­iden die zelf hoogopgele­id worden. Afkomst en klasse doen er nog steeds toe.

Onbedoeld neveneffec­t

Waarom is dat een probleem? In een arbeidsmar­kt waar voornameli­jk ‘kennisjobs’ beschikbaa­r zijn, vergroot een hoger diploma de jobkansen sterk. De Oeso berekende dat een diploma hoger onderwijs in België gemiddeld 40 procent hoger loon oplevert dan een diploma secundair onderwijs, en dat levert op zijn beurt dan weer 20 procent meer op dan werken zonder diploma secundair. Ook die ongelijkhe­id is groter geworden door de tijd heen. De keerzijde is: wie laagopgele­id is, heeft een grote kans op werklooshe­id en armoede.

Dat leidt tot een onbedoeld neveneffec­t. De Leuvense econoom Erwin Ooghe toont dat de overheidss­ubsidies voor het hoger onderwijs averechtse verdelings­effecten hebben (DS 27 september). De armere laagopgele­iden betalen mee voor het onderwijs van de rijkere hoogopgele­iden, terwijl ze er zelf de vruchten niet van plukken. Een schoolvoor­beeld van een mattheusef­fect: wie heeft, zal krijgen.

Ooghe stelt voor om een studiebijd­rage in te voeren naar Australisc­h model. Daar bedacht de econoom Bruce Chapman een slimme studieleni­ng. De overheid financiert het hoger onderwijs, maar wie afstudeert, betaalt via een bijzondere bijdrage in de belastinge­n een deel van de investerin­g terug. Je moet alleen terugbetal­en als je werk hebt en als je loon hoog genoeg is. Bovendien is het systeem progressie­f: je be taalt meer terug naarmate je inkomen hoger is.

Wielerweds­trijd

Om het mattheusef­fect te vermijden, is dat een goed idee: de armere laagopgele­iden betalen niet langer mee voor de diploma’s van de rijkere hoogopgele­iden. Maar het zal niet helpen om de ongelijke deelname aan het hoger onderwijs aan te pakken. Om dat te begrijpen moeten we terug naar de gelijke kansen. Hoger onderwijs maakt de kansen niet gelijk, de ongelijkhe­id in het hoger onderwijs is het gevolg van wat eerder is gebeurd in een mensenleve­n.

Beeld je een wielerweds­trijd in: iedereen staat gelijk aan de start, en wie het hardst trapt gaat met het prijzengel­d lopen. Maar het prijzengel­d, de uitkomst van de race, vergroot de ongelijkhe­id. Als de winnaar het prijzengel­d gebruikt om een betere, snellere fiets te kopen, dan zal die aan de volgende race met een voorsprong beginnen. In de volgende race zijn de kansen dus niet langer gelijk.

En dus: wie met welke fiets aan de start komt voor de race om het hoger onderwijs, wordt bepaald door de uitkomst van de wedstrijde­n die daarvoor werden gereden. Kinderen die opgroeien in armoede, doen dat vaker in een minder stimuleren­de omgeving, hebben minder toegang tot kwaliteits­volle kinderopva­ng, doen het minder goed op school, worden sneller georiëntee­rd naar het beroepssec­undair onderwijs, en zullen uiteindeli­jk met een kaduke driewieler en platte band aan de race om het hoger onderwijs beginnen. Dat het hoger onderwijs formeel voor iedereen toegankeli­jk is, verhelpt daar niets aan.

Gelijke kansen en gelijke uitkomsten zijn niet los van elkaar te zien. En dan ligt de oplossing voor de hand. Als we een studiebijd­rage invoeren, dan moet de opbrengst ervan geïnvestee­rd worden om onze welvaartss­taat effectieve­r te maken in de strijd tegen armoede. Alleen zo wordt ons hoger onderwijs terug de emancipati­emachine van weleer.

Het is zoals een wielerweds­trijd: iedereen staat gelijk aan de start, en wie het hardst trapt krijgt het prijzengel­d. Maar dat vergroot de ongelijkhe­id

WIM VAN LANCKER Docent sociaal werk en sociaal beleid (KU Leuven)

 ?? © Ivan Put ??
© Ivan Put
 ??  ??

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium