Frank Westerman: schrijven is diep graven
In een grot op Flores in Indonesië komt in 2003 een fossiele oermens bloot te liggen van amper een meter groot. Frank Westerman onderzoekt wat de schedel zegt over wie we zijn en waar we vandaan komen.
Frank Westerman verwelkomt me in zijn Amsterdamse werkkamer op één hoog. Aan de ene kant een muur met boeken, aan de andere de tafel waar hij zopas zijn tiende boek schreef, Wij, de
mens. Het computerscherm toont de nieuwssite van de BBC, erachter een rij boeken over archeologie en paleoantropologie, een dossierkastje binnen handbereik. Hier komt de wereld binnen. Een parkiet werpt op de achtergrond een woordje tussen. Westerman: ‘Ik maakte twee reizen, een naar een grot op Flores en een achter deze schrijftafel. Die tweede is spannender, want er kan een heleboel misgaan, je kunt het verprutsen.’
Dat gebeurde niet. Westerman staat in dit boek op het toppunt van zijn kunnen. Wij,
de mens is een doorleefd verslag van de uitdrijving uit het paradijs van de wetenschap, opgekruid met wonderlijke personages, vermakelijke ontmoetingen, exotische decors en fascinerende toevallen. Westerman is de schrijver van het gat in de haag: je ziet het gat alleen maar door de haag eromheen te schrijven.
Of het gat in de grond van Flores, het Indonesische eiland waar in 2003 de schedel en enkele botten van de Homo flore
siensis zijn ontdekt. Een hobbitwezentje van een meter groot, volgens de een, een ziek mensdier, volgens de ander. Een rechtstreekse voorouder of een vreemde zijtak? Westerman probeerde de betovering die hij voor dat vraagstuk voelt, over te brengen aan zijn studenten in Leiden, waar hij in 2017 officieel als gastschrijver aan het werk was. Dat was niet bij iedereen zo gemakkelijk. ‘Al weken verveel je mij, zei een student na een paar lessen. Ze gelooft in god, de schepping. Daarop zei een andere student, iemand uit Azië, hoe belangrijk herkomst was voor haar. En voor mij ook.’
Een van uw wonderlijke, maar tragische personages is de Nederlandse pater Theodoor Verhoeven, die in de jaren 50 op Flores missiewerk deed en als hobby botten opgroef.
‘Hij was Vergilius die Dante voorging in de hel, onze gids. We gaan een grot in. Verhoeven begint er op een willekeurige plek te graven, maar hij graaft niet diep genoeg. Nog dieper zit een voorouder, een menssoort die nergens bij past. Dat houdt de wetenschap al vijftien jaar bezig. Je mag mij een romantische inborst verwijten, maar ik vóel iets van dat beeld, ik zie ze staan, de pater met zijn leerlingen, onder de stalactieten. En maar graven op een plek waar een oermens ligt te wachten die pas later blootgelegd wordt – een ontdekking waarmee we in onze maag zitten omdat ze niet past in de stamboom.’
‘Bovendien worstelt die missiepater al zijn leven lang met het celibaat. Als je iets dieper graaft, blijkt hij op het seminarie misbruikt te zijn door een priester. Hij treedt uiteindelijk uit en trouwt met een exnon uit Eeklo. Toen ik met de stu
denten Verhoevens verhaal reconstrueerde, dachten we snel dat we bedrock hadden bereikt, de diepste laag. Maar gelukkig ging het verhaal verder. Diep graven: dat is archeologie, en dat is het schrijven ook.’
Beschrijft dit boek de onttovering van de wetenschap?
‘Je zult mij niet horen zeggen dat de wetenschap ook maar een mening is. Ik laat de feiten niet los. Nee, ik blijf ze omdraaien en belichten met het helmlampje van mijn verbeelding. Onderzoekers baseren een hele theorie op een botje, een schedel. Er is te weinig hecht materiaal, te weinig ondergrond, en te veel verdichtsel. Theorieën worden dan waterhoofden, gedrochten. Ze gaan een tijd mee en daar kun je heel andere dingen in aflezen, een tijdgeest.’
‘De wetenschapsrubrieken van de BBC of de kranten, ik laaf me eraan, ik ben hongerig, ik wil weten. En mijn verwondering zegt me steeds – en zeker binnen die schedelduiding: is dit nu het ware verhaal? En hoe verhoudt het zich tot het nieuwe, nog waardere verhaal? Die vraag ligt me op de lippen, voor al binnen de stamboom sapiens. Wie zijn wij, waar ligt onze oor sprong? Maar het is lachwekkend. Je hoeft maar terug te bladeren om de stambomen te zien veranderen in struiken.’
U benadrukt met een zeker genoegen de kleinmenselijkheid van sommige wetenschappers. De pretentie van de hele onderneming ook.
‘Dat hoop ik wel. Natuurlijk bevragen veel wetenschappers hun eigen vak. Maar bij elke nieuwe ontdekking komen er meer vraagtekens. Ik ben geïnteresseerd in de plooien die de wetenschap niet weet glad te strijken, het ongerijmde. En dan kom je op het terrein van het toedichtsel, elke vorm van verwoorden is verzinnen. Je maakt er zinnen van. Wat rest is taal, daar moeten het mee doen.’
‘Veel wetenschappers hanteren een wijtoon die me tegen de borst stuit. Het is de wij waarvan ik het gevoel heb dat ik er niet bijhoor, een valse wij, een wij die ik probeer te vermij den, die terugkomt in een het soort boeken waar ik een hekel aan heb vanwege de stellige toon waarop uitgelegd wordt hoe het zit. Terwijl je weet dat over een maand, een jaar of tien jaar een andere uitleg komt.’
Doelt u op het boek ‘Sapiens’ van Yuval Noah Harari?
‘Het grote verschil is: veldwerk, twijfel. Harari bespreekt alles wat we tot nog toe weten, in 450 pagina’s. Dit boek belicht wat we tot nog toe niét weten.’
Wat de verschillende paleoantropologen naar voren schuiven is onlosmakelijk verbonden met wie ze zijn. Mannelijke wetenschappers zien de vroege mens als ruziemaker. Vrouwelijke wetenschappers zien de mens als een zorgverlenend wezen. Een schrijver zal dan inderdaad zeggen dat de mens een woordzoekend wezen is.
‘Ik hoop dat je in het boek ziet dat ik dat ook zelf door heb. Aan die valkuil ontkomt niemand. Hoe verhoud je je tot de dingen om je heen? We omzwachtelen die botten met verdichtsel. Ik realiseer me elke minuut van de schrijfdag dat dat een toetsenbord is, en dat die i anders klinkt dan de m en de k. Dat een zin klank heeft, en ritme en cadans, iets suggestiefs. Dat is mijn materiaal. Daar werk ik mee. Het is goed om te beseffen dat die verhalen lianen zijn die ons houvast bieden in de maatschappelijke jungle.’
U bouwt verhalen op om ze te ontkrachten, om de onbetrouwbaarheid te benadrukken.
‘De tijdelijkheid, de vergankelijkheid ervan. Verhalen zijn beestjes, met een kop en een staart, en een lijf. Elk mensenleven speelt zich af tussen geboorte en dood en is alleen al daarom dramatisch. Die sterfelijkheid geeft een spanningsboog én structuur aan ieders leven.’
Schedels zijn heilige voorwerpen die evenveel mysterie in zich dragen als de hostie.
‘Ik heb het over botjes als relikwieën, ja, maar ik heb die sacraliteit niet bedacht, hé. Het haast religieuze vertoon als het over oude schedels gaat, heeft er
‘Ik ben geïnteresseerd in de plooien die de wetenschap niet weet glad te strijken’
alles mee te maken dat het over ons gaat. Het is geen schildpad, geen dino, geen meteoriet. Het zijn onze voorouders en het is die keten van wie zijn we, waar we staan, waar we vandaan komen, die je weerspiegeld ziet als je een schedeltje of een fossiele kaak in een lichtstraal zet.’
Van de fossiele tand van het steppepaard dat je op een pas uitgebaggerd stuk land opraapte, worden we allebei stil. Misschien moeten we de paleoantropologen hun semireligiositeit maar vergeven?
‘Ik ben gevoelig voor dat ont zag. Spiritualiteit begint met “betekenen”, een teken aanbren gen. Het oudste betekende object op dit moment, een mossel schelp, werd een half miljoen jaar geleden bekrast door een
Homo erectus. Orhan Pamuk zei dat de woorden en de dingen zich tot elkaar verhouden zoals het vlees en de botten. Door ze te benoemen beziel je de dingen. Je hebt schaarse feiten en die spreken niet voor zich. Je moet ze een verhaal influisteren, en dat doen we voortdurend, en die feiten houden hun mond.’
En dat is wat de mens de mens maakt?
‘Ik zie overal het idee opduiken dat er geen verschil is tussen mens en dier. Ik heb in Eijs den, bij de grens met België, ge luncht met leden van het Dubois Genootschap, een gezelschap van heren en dames met een goede smaak en een verzorgd uiterlijk en manieren, servet op de knieën. We gaan aan tafel en mijn disgenoten zijn allen van mening dat we in niets verschillen van de chimpansee. De mens is een dier, ja, volmondig mee eens. De mens is een primaat, een zoogdier. Maar ik heb altijd geleerd in wiskunde dat die “is” – het gelijkheidsteken – betekent dat het twee kanten uitgaat. En die vlieger gaat hier niet op: “het dier een mens” is onzin. Je moet het niet willen omdraaien. De mens is meer dan de tweevoetige primaat uit de familie der hominiden, zoals de definitie van Wiki pedia luidt.’
Waarom is dat idee in de mode geraakt?
‘Dat denken komt vanuit een ecologische correctheid. Een kandidaat voor de Partij voor de Dieren zegt dat de mens macht over het dierenrijk moet afstaan. Schuldgevoel? Een correctie op het nijverheidsdenken? Ik ging in de Maasvallei enkele grotten bezoeken maar ik werd er met mijn neus op oeverbossen van schoorsteenpijpen gedrukt. Tussen Hoei en Engis zijn in de jaren 30 zestig mensen gestikt. Er staat een monument voor de eersten van onze soort die door ons toedoen van luchtvervuiling zijn omgekomen. Onze druktemakerij verstikt de lucht die we inademen. De mens is een nestbevuiler. Tihange I, II en III wa ren misschien niet zo’n heel goed idee.’
‘We zijn uit het dierenrijk ge tuimeld, of ontsnapt. We zetten onze eigen voortplanting naar de hand. We kunnen de malaria mug uitrusten met een zelfmoordgen waardoor hij uit de lucht valt. Maar we zijn ook de enige soort die in staat is om het aardse leven naar de mallemoer te helpen. Vergis je niet, het gaat er mij niet om ons met onze eigen voortreffelijkheid te feliciteren. Maar zet Homo
sapiens apart: om hem in de hand te houden, te temmen, zodat ie geen stomme dingen gaat doen. Onze soort heeft de plasticzee op de oceaan gecreëerd. We zijn ook de enigen die het weer kunnen opruimen. Ik ben een onverbeterlijke optimist. Die soep wordt nooit zo warm gegeten als ze wordt opgediend.’
Ondanks de vele bewijzen van het tegendeel, zoals Soeharto die op Flores de communisten uitmoordt, en de schizofrenie van een paterarcheoloog die naar het verleden staart, maar wegkijkt van de gruwel die zich daar en dan afspeelt.
‘Het betekent niet dat ik een hoge dunk heb van onze soort, inclusief mezelf. De mens is ook een moordenaar. We hebben een droom, we streven. Laten we ervan uitgaan dat de meeste mensen er het beste van willen maken. Niet alleen voor zichzelf, ook voor het samenleven. Een rode draad in mijn werk is dat die droom, waar ik ontvankelijk voor ben en die ik koester, vroeg of laat omslaat in een nachtmerrie. Steeds ben ik op zoek naar het omslagpunt. Maar het is geen reden om het streven om het met elkaar te zien te rooien op te geven.’
‘Veel wetenschappers hanteren een wijtoon die me tegen de borst stuit. Het is de wij waarvan ik het gevoel heb dat ik er niet bijhoor, een valse wij’