Geschiedenis zonder helden
Alice Zeniter zet zich op de kaart van de Franse literatuur met een epos over de kinderen van het kolonialisme.
De kinderen van de kolonie, daarmee bedoelen we meestal de kinderen van kolonialen. De Belgen in Congo, de Fransen in Algerije. Als kolonies aan hun eind komen, als revoluties de levens van Europeanen in dat verre buitenland amputeren, dan is er verlies. En vaak blijvende nostalgie naar een warm land van schitterende kleuren, exotische vegetatie, gemakkelijker geldgewin, hechtere gemeenschappen.
Maar wat met die andere kinderen van de kolonies, de gekoloniseerden? Voor diegenen die in opstand kwamen tegen de bezetter is het duidelijk: zij zijn geëmancipeerd tot staatsburgers, Congolezen, Algerijnen. Voor de inheemsen die hun koloniale bazen genegen waren, om wat voor reden dan ook – die de bezetter hielpen, die dienden in het leger en bij de politie, die niet in onafhankelijkheid geloofden – voor hen ligt het moeilijker. Zij blijven kinderen van de kolonie, de kinderen die aan de verkeerde kant van de geschiedenis stonden.
Voor hen is het verlies nog groter en vol schaamte. De nakomelingen van de harki’s, de Algerijnen die aan de kant van de Fransen vochten tijdens de Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog (19541962), kunnen erover meespreken. Soms spreekt iemand voor hen: de Franse schrijfster Alice Zeniter doet dat met een roman over drie generaties harki’s. In De kunst van het
verliezen wordt het duidelijk dat de zonden van een grootvader grote gevolgen hebben voor kinderen en kleinkinderen, dat de schande zich over drie generaties kan uitstrekken. ‘De geschiedenis wordt geschreven door de overwinnaars.’
Honden en deserteurs
Nochtans voelde stamvader Ali zich ook overwinnaar – in zijn jonge jaren, toen hij als Kabyliër uit een bergdorp een olijfpers uit de rivier viste. Aan de armoede in zijn familie komt plotsklaps een einde, het hele dorp laat zijn olijven door de kersverse ondernemer tot olie persen. Ali aanvaardt dat lot met fatalisme, zonder zich te verbazen: ‘het geluk valt ons ten deel of keert ons de rug toe zonder dat we weten hoe of waarom, je kunt je net zo goed afvragen waar de mist vandaan komt’.
Hij zal nooit echt begrijpen wat er gebeurt in 1956, als het FLN, het gewapende onafhankelijkheidsfront, in bloedig conflict komt met het Franse leger. Ali’s vriend, een veteraan uit de Eerste Wereldoorlog, wordt als ‘verrader’ de hals afgesneden, en Ali’s verdriet drijft hem in de armen van de Fransen. Het leven in het bergdorpje wordt alsmaar moeilijker voor zijn vrouw Yemma en zoon Hamid. In 1962 vlucht het gezin met een boot naar Frankrijk.
Daar komen de door de Algerijnen als ‘honden’ en ‘deserteurs’ bestempelde bergbewoners aan in het kamp van Rivesaltes, ‘een plek waar mensen worden opgesloten van wie men niet weet wat men met hen aan moet, officieel in afwachting van een oplossing, officieus in de hoop dat men ze kan vergeten totdat ze uit zichzelf doodgaan’. Het is een kamp voor verloren zielen, mensen in een geschiedenis zonder helden. Zoontje Hamid voelt die status van verrader wat hij ook doet, in de klas waar hij zijn eerste Frans leert schrijven en later als het gezin een armoedig flatje krijgt toegewezen in een banlieue van Flers in Normandië. Tussen modder en beton klampt Yemma zich vast aan haar Algerijnse prulletjes en aan de vele baby’s die er geboren worden.
De foute kant
Hamid wordt een verloren zoon die dweept met mei ‘68 en Marx, die opklimt tot ambtenaar en met een Française trouwt. Tussen zijn stilzwijgen en het mythische land van de grootouders groeien zijn dochters op. Naima, verfranst, atheïstisch, promiscue, werkt voor een kunstgalerie. In haar echoot een leegte zo groot als Algerije, een onbenoemde wanhoop die ze de mond wil snoeren door naar het voorouderlijke bergdorp te reizen. Daarbij verliest ze een sprookje, ‘gestold in het er was eens’, maar ze krijgt er een levend land voor terug.
De kunst van het verliezen heeft geen happy end, maar is ook geen tragedie. Verliezen kan je leren en vroeg of laat bevindt elk van ons zich aan de foute kant – van de geschiedenis, van sjans, van rijkdom, van gezondheid. We zijn kinderen van een onbenoemde kolonie.
Het oude Frankrijk van Zeniter is op de dool, vervalt, terwijl het jonge Algerije razendsnel verandert. De verliezers en de overwinnaars, de emigranten en de bange blanke burgers zijn tot elkaar veroordeeld in dit laconiek vertelde, met fijne toetsen geschilderde verhaal. Het is bijna een grand roman, al mist het nog de allure van grote Franse klassiekers. Alice Zeniter staat met dit epos op de literaire kaart. Ze is een heldere stem in een tijd zonder helden.
Verliezen kan je leren en vroeg of laat bevindt elk van ons zich aan de foute kant