Op winterreis in Wijnegem
Het Bruegeljaar, op gang getrokken in Wenen met een retrospectieve, wordt ook op de boekenplank een groot feest. Van een XXLmonografie met het (bijna) complete oeuvre van Pieter Bruegel de Oude tot een detailanalyse van zijn Brusselse wintertaferelen: we
Het was een pittig nieuwtje: wat Bruegel toont op De volkstelling in Bethlehem stelt eigenlijk de belastinginning in Wijnegem voor. De hoeve op het schilderij kon, met hulp van een oude prent en speurwerk van heemkundigen, zonder veel discussie gelokaliseerd worden. Ze behoorde toe aan de bankier en devote katholiek Jan Vleminck, die dus ook als opdrachtgever van het werk geldt.
Het verhaal wordt haarfijn uit de doeken gedaan in Bruegels wintertaferelen, een uitvoerige en verfrissende analyse van de paneelschilderijen waarop Bruegel een patent had: winterlandschappen waarin hij met sober palet de verstilde sfeer van het besneeuwde platteland vatte. Tine Luk Meganck en Sabine Van Sprang, verbonden aan de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten in Brussel, verweven in het boek de kunstwetenschappelijke met de historische insteek. Ze vertrekken vanuit een grondige kennis van de beeldcultuur, maar ook van de toenmalige weergave van het dagelijks leven en de relatie tussen mens en natuur.
Daarbij verdedigen ze de stelling dat niet de persoonlijke overtuiging van Bruegel, een schilderstedeling die thuis was in humanistische kringen, doorslaggevend was voor de interpretatie van zijn werken. Wel cruciaal zijn de opdrachtgevers en hoe ze ermee omgingen. De schilderijen moesten aan specifieke verwachtingen voldoen, aldus Van Sprang. Hun bestemming was die van ‘conversatiestukken’, die door een select publiek in detail bekeken en besproken werden in de buitenverblijven van de opdrachtgevers. Daarbij vielen ze op verschillende niveaus te lezen. Het waren dus geen realistische, maar geconstrueerde beelden met een universele boodschap, bedoeld voor een clientèle op zoek naar het nieuwste in de kunst. Bruegels schilderijen leverden niet zozeer maatschappijkritiek, maar dienden als voorzet voor meditatie en gesprek.
Natuurlijk kon alleen de bemiddelde stedeling een grooten couwen winter zoals die van 1564 ervaren als pittoresk. Voor de anderen was het een harde noot om te kraken. Bruegel verwijst met
De volkstelling niet op een historisch conflict met het centrale gezag, zoals vaak wordt aangenomen. Hij haakt in, aldus Meganck, op de lokale devotie en projecteert de kijker in een soort visuele pelgrimstocht. Bij de cijnsinning schuiven Jozef en Maria aan bij het registratiekantoor, maar ze zouden geen toegang tot de herberg krijgen. Intussen zien we hoe het kluwen rond hen zich amuseert op het ijs, of zich wapent tegen de kou. En dus de andere kant opkijkt.
Toch moeten we ook oppassen met het toedichten van al te makkelijke symboliek aan Bruegels werken, zo leert de analyse van Winterlandschap met schaatsers en vogelknip. Volgens de gangbare opvatting doelt het schilderij, een van de meest gekopieerde Bruegels, op het leven als ‘een met valstrikken en gevaren bezaaide pelgrimstocht’, nog verzwaard door het ‘glibberige levenspad’ dat het ijs in petto heeft. Maar hier is er weinig aanleiding om Bruegel tot sociaalrealist te bombarderen, aldus Van Sprang. Ze ziet vooral een winterdecor bij helder weer, het oproepen van de bevroren tijd en het dode seizoen en hoe de plattelandsbewoner dat beleefde. Haar beschrijving van het bekende tafereel is een uitnodiging om het traag en gradueel te herontdekken, aan de hand van sprekende details.