Regels, regels, regels en de Britse uitzondering
Theresa May zoekt een uitweg uit de impasse, maar blijft ervan overtuigd dat de Britten privileges verdienen.
Laatst, tijdens een verhitte politieke discussie in een Engels landhuis, hield een prominente brexiteer uit de conservatieve partij van premier Theresa May zijn gesprekspartners voor: ‘Het Verenigd Koninkrijk heeft récht op een speciale deal van de Europese Unie. Als we zo’n deal niet krijgen, hebben we nog liever géén deal.’
Een Europese politieke analist vroeg hem: ‘Waarom zou een club waar jullie geen deel meer van willen uitmaken, haar regels speciaal voor jullie ombuigen? Waarom zouden jullie buitengaats privileges krijgen die de leden zelf niet eens genieten? Ik begrijp de logica niet.’
De brexiteer keek hem aan en antwoordde: ‘Omdat de Europese Unie een deal harder nodig heeft dan het Verenigd Koninkrijk. Als jullie zo dogmatisch blijven doen als nu, dan krijgen jullie daar spijt van. Let maar op.’
Betrokkenen bij de Brexitonderhandelingen vragen zich geregeld af hoe het in vredesnaam mogelijk is dat een land dat bijna een halve eeuw lid was van de EU, zulke overspannen verwachtingen kan hebben van de concessies die de 27 overblijvende lidstaten kunnen doen. Iedereen weet dat de EU het, anders dan natiestaten, niet moet hebben van koningen, mythes en revoluties – nee, ze leunt op regels. Op regels en wetten. Die depolitiseren namelijk. Landen die elkaar in de loop der eeuwen steeds in de haren vlogen omdat politieke twisten uit de hand liepen, kozen na de Tweede Wereldoorlog voor een overkoepelend regelsysteem opdat er geen nieuwe oorlogen kwamen.
EU, irritant en inflexibel
Het principe was en is simpel: steeds als er een geschil rijst tussen twee of meer lidstaten, zet je er een aantal technische experts op die een regeling voorstellen. Die regeling, die voor allen moet gelden, haalt de angel uit het conflict. Vanaf dan wordt het vooral nog een zaak voor technici. Zo fungeren regels en wetten in de EU als bliksemafleiders van politieke conflicten.
De Britten hebben groot gelijk als ze zeggen dat de EU irritant en inflexibel is, met al haar regels en wetten. Alle 27 overblijvende landen zullen dat beamen. Maar dat vormt wel de basis van de EU: dat was precies het idee, begin jaren vijftig. Zonder regels en wetten werkt het niet. Dat maakt het zo moeilijk om de Britten nu tegemoet te komen op terreinen van Europese samenwerking waar veel regels zijn, zoals de interne markt. Het verklaart ook waarom de EU de Britten wel een eind tegemoet kan komen op terreinen als de buitenlandse politiek of defensie: daar heersen (nog) nauwelijks regels. Daarom kunnen de 27 flexibel zijn als ze willen.
Geklaag over red tape
Op de Europese interne markt, waar de meeste regels en wetten heersen, zijn de Britten al die jaren het meest actief geweest. Het concept van de interne markt komt grotendeels uit Britse koker: de bouwmeester was Lord Cockfield, die door Margaret Thatcher als eurocommissaris naar Brussel was gestuurd om die markt op te zetten (en te voorkomen dat Commissievoorzitter Jacques Delors ook snel de euro zou lanceren). Het Verenigd Koninkrijk heeft als geen ander de uitbreiding van die markt gepusht, decennialang.
Terwijl het Britse geklaag over bureaucratische rompslomp, inflexibiliteit en red tape aanzwol, was Londen een enthousiast supporter van de uitbreiding met nieuwe lidstaten. Dat diende de twee belangrijkste Britse beleidsdoelen in Europa. Eén: met steeds meer landen aan tafel zou de politieke besluitvorming in Brussel moeilijker worden, waardoor een federaal Europa (het Britse schrikbeeld) onmogelijk werd. Twee: een grote interne markt was goed voor Britse bedrijven. De ironie wil dat die uitdijende markt – nieuwe landen, meer bedrijven en meer terreinen – om steeds meer regels vroeg. Brussel heeft heel wat regels opgetuigd op aanvraag van Londen.
‘British exceptionalism’
Het zegt iets dat juist zo’n land de illusie koestert dat ‘Brussel flexibel moet zijn’. Je moet wel erg in je eigen film zitten als je betoogt dat jij als enige op die markt het vrij personenverkeer kunt verwerpen, een van de vier pijlers – terwijl de lidstaten en andere derde landen als Zwitserland en Noorwegen het wel moeten accepteren. Of om te pleiten voor deelname aan de vrije markt voor goederen, maar niet voor diensten, terwijl de Britten bij uitstek weten dat voor goederen steeds meer diensten nodig zijn. Daardoor kunnen Britse bedrijven straks een voordeelpositie innemen op de Europese markt. Hoe kun je verwachten dat de 27 daarmee akkoord gaan?
Dat kan alleen als je denkt dat je zo belangrijk en bijzonder bent dat anderen voor jou aan de kant moeten. De Britse krant The Guardian wierp laatst een bijzonder licht op dit gevoel van British exceptionalism. Zij groef documenten op uit de tijd van de Britse toetredingsonderhandelingen met de Europese Gemeenschap, in de jaren zestig, en stuitte op exact dezelfde houding. De Britse premier die, midden in een politieke crisis (Suez, de aftakeling van de Britse industrie), zegt dat ‘geen deal beter is dan een slechte deal’. De Britse delegatie in Brussel die Londen waarschuwt dat het Verenigd Koninkrijk, niet de EU, ‘demandeur’ is voor een deal. En dat ‘bestaande regels in principe sacrosanct zijn’. Ook toen was Whitehall ervan overtuigd dat zijn Europese tegenstrevers de regels wel zouden veranderen.
We zijn nu meer dan 50 jaar verder. Toen wilden ze erin. Nu willen ze eruit. Verder lijkt er weinig veranderd.
Als geen ander heeft het Verenigd Koninkrijk de uitbreiding van de interne markt decennialang gepusht
CAROLINE DE GRUYTER is Europacorrespondent, standplaats Oslo. In 'Boeiende tijden' reflecteert zij over de actualiteit van de voorbije week.