WAAROM ‘trial by media’ een uitgehold begrip is
De schorsing van Catherine De Zegher door het Gentse stadsbestuur is het resul taat van trial by media. Dat was de teneur van de open brief waarin 63 namen uit de kunst wereld het opnamen voor de directeur van het MSK in Gent. De Zegher werd in maart geschorst na berichtgeving in deze krant over de twijfels bij Russische avantgardekunst die werd tentoonge steld in het museum.
Trial by media: het is een term die wel vaker opduikt bij onthullingen in de pers. Dries Van Langenhove van Schild & Vrienden, na de Panoreportage over racisme in besloten Facebookgroepen van de organisatie? ‘Slachtoffer van trial by media’, vonden velen, Van Langen hove voorop. Vorige maand gebruikte advocaat Hans Rieder hetzelfde argu ment na de open brief van twintig ex werkneemsters van Jan Fabre over diens grensoverschrijdend gedrag: ‘Jan Fabre is nu al veroordeeld door de media.’
In het #MeToodebat is de term dage lijkse kost geworden. Brett Kavanaugh? Trial by media, vond Donald Trump. Bart De Pauw? ‘Ik wil waarschuwen voor het gevaar op trial by media’, zei NVAvoorzitter Bart De Wever vorig najaar in De afspraak. Zelfs bisschop Roger Van Gheluwe werd door de media ‘publieke lijk terechtgesteld’, volgens zijn advocaat Joris Van Cauter.
In al die gevallen wordt ook schermd met het ‘vermoeden Wil u even in de lens kijken? ge van onschuld’. Mensen krijgen ‘geen kans zich te verdedigen’, want ‘hun proces is al gemaakt’.
‘Het minste wat je kunt zeggen, is dat hier sprake is van enige begripsver warring’, zegt Dirk Voorhoof, emeritus hoogleraar mediarecht aan de UGent. ‘Het vermoeden van onschuld is een principe uit het strafrecht. Het geldt rigoureus voor onderzoeksrechters en rechters. Journalisten moeten wel rekening houden met het vermoeden van onschuld als ze berichten over strafonderzoek of strafprocessen, maar zelfs dan is het principe niet absoluut.’
‘Zowat alle rechtspraak is het erover eens: de pers opleggen om het principe van het vermoeden van onschuld rigoureus te volgen, is niet ver enigbaar met het principe van de pers vrijheid. Anders hadden de media pas over de zaakDutroux kunnen berichten nadat hij in 2004 werd veroordeeld.’
‘De media moeten hun werk kunnen doen’, zegt Voorhoof. ‘Zou er nu dan ook geen berichtgeving mogen zijn over de opgepakte voetbalmakelaars en scheidsrechters, omdat het onderzoek nog niet is afgerond? Vaak zijn het trouwens de media zelf die justitie en politiek tot actie dwingen, zoals met de Panoreportage over Schild & Vrienden of de sociale woningen in Gent, of met de dossiers over seksueel misbruik in de kerk en de sport. Het is niet alleen het recht van de media om dat te doen, het behoort tot hun opdracht.’
In veel van de genoemde #MeTooza ken is zelfs geen sprake van een gerechte lijk onderzoek. Vaak gaat het immers niet over strafbare feiten, maar over grensoverschrijdend gedrag in een hiërar chische professionele relatie. ‘Neem de zaak Fabre’, zegt Voorhoof. ‘Die vrouwen konden geen klacht indienen bij de politie, en kre gen blijkbaar geen ge hoor via de voorziene structuren in de sector. Door hun verhaal in de pers te doen, worden ze eigenlijk klokken luiders, en klokkenluiders worden zelfs in bescherming genomen door de wet.’
‘Bij mijn weten is ook Cathérine De Zegher niet beschuldigd van criminele feiten’, zegt Voorhoof. ‘Het “vermoeden van onschuld” doet dus niet meteen ter zake, en van trial by media is hoege naamd geen sprake.
Toch zijn de gevolgen voor de betrok kenen niet gering: reputatieschade, ver lies van inkomsten, noem maar op. ‘Dat moet je geval per geval afwegen’, zegt Voorhoof. ‘Volgens de rechtspraak moet een zekere aantasting van de privacy of reputatieschade gedoogd worden, zeker bij berichtgeving over publieke personen in zaken van maatschappelijk belang. Maar journalisten zijn natuurlijk ook gehouden aan regels die de rechten beschermen van personen die in opspraak komen: respect voor de privacy, geen laster en eerroof, geen foutieve of onrechtmatige berichtgeving. Er zijn ook de voorschriften in de code van de Raad voor de Journalistiek: zorgvuldigheid, betrouwbaar bronnenmateriaal, correcte verwerking van interviews, en vooral de principes van wederhoor en recht op repliek.’
‘Als die regels gerespecteerd worden, dan is er geen sprake van trial by media’, zegt Voorhoof. ‘Nogmaals: de media brengen zaken uit, het zijn justitie of de publieke opinie die oordelen. Als je te pas en te onpas met trial by media gaat schermen, dan raakt dat begrip uitgehold.’
Daarom is het jammer dat ook journalisten er zich schuldig aan maken. Toen Ian Buruma, de hoofdredacteur van The New York Review of Books, vorige maand een essay publiceerde van #MeToobeschuldigde Jian Ghomeshi waarin die zijn daden minimaliseerde, kwam er zoveel protest op sociale media dat Buruma moest opstappen. ‘Ik ben veroordeeld door Twitter’, klaagde hij. Trial by social media? Stof voor een
‘Het is niet alleen het recht van de media om zaken uit te brengen, het is hun plicht’