De All Blacks: succesverhaal of ‘mensenhandel’?
Het NieuwZeelandse rugbyteam wint bijna altijd. De sportcultuur is er ideaal, en vooral: ze hebben veel ‘Islanders’ die voor hen spelen.
Wanneer op zondag 30 september de NieuwZeelandse All Blacks het jaarlijkse Rugby Championship winnen door in de laatste wedstrijd de Argentijnse Puma’s te verpletteren met 35 tegen 17, blijft het in Auckland stil op straat. Het sportcafé loopt langzaam leeg, een enkeling drinkt nog de laatste teug bier, maar tien minuten nadat de wedstrijd is afgelopen en NieuwZeeland officieel kampioen van het zuidelijk halfrond is geworden, is het alsof er die ochtend niets is gebeurd. De All Blacks zijn zo goed, dat niemand verrast is wanneer ze winnen.
Sterker nog: alleen wanneer ze niet winnen, is iedereen in rep en roer. De New Zealand Herald legt dan in talloze artikelen uit waarom de All Blacks hebben verloren, welke impact het verlies op het spel zal hebben en waar de verbeterpunten liggen. De krant plaatst er uitlegfilmpjes bij op de site. In elke kiosk liggen glossy’s over rugby, in de winkelstraten zijn er spe ciale winkels met alleen maar All Blacksoutfits en curiosa naast de ‘normale’ sportwinkels (die dan weer een All Blackswinkelhoekje hebben). The All Blacks, kortom, zijn de helden van een land waar cultuur synoniem is aan sportcultuur.
Cultuur van het winnen
Hoe komt het dat de All Blacks zo enorm goed zijn, het vaakst wereldkampioen zijn geworden, terwijl het land zo geïsoleerd is en in feite maar 4,5 miljoen inwoners heeft waaruit geput kan worden?
Daar zijn meerdere redenen voor, legt Gregor Paul, sportjournalist voor de New Zealand Herald en de auteur van onder meer Black Obsession. The All Blacks’ Quest for World Cup Success, uit. ‘De focus ligt hier al jong volledig op rugby, dat is hier de voornaamste sport. Al op jonge leeftijd worden kinderen op scholen geselecteerd. Daarnaast is de cultuur rond het idee dat de All Blacks altijd winnen sterk aanwezig. Er is een legacy of winning.’ Behalve de gebruikelijke voetbalvelden die naast alle scholen zijn te vinden, heeft elke school ook een rugbyveld.
Op de scholen worden jongens er al vroeg uitgepikt, aldus rugbyinternational en scout Craig Innes. Zodra de jongens zijn gescout, wordt er met de ouders gepraat, worden er programma’s opgezet en gekeken hoe de studie is in te passen bij een (internationale) rugbycarrière. ‘Dat gebeurt allemaal vanaf je zeventiende, talent herkennen we ongeveer van het vijftiende jaar, maar veel jongens beginnen al op hun zesde of zevende jaar.’
Daarbij wordt anders getraind dan bijvoorbeeld de Engelsen doen. Paul: ‘Er wordt uitgegaan van het 10.000uurprincipe. Na dat aantal trainingsuren heb je het niveau van een professional. De trainingen zijn gericht op de basis van vangen en gooien, pas als de jongens ouder zijn gaan ze oefenen op snelheid en passes.’ Het is aan het spel te zien, legt Paul uit. All Blacks gooien veel sneller over, waar de Britten gericht zijn op ‘kicking’.
Zodra de spelers bij de All Blacks zitten, worden ze begeleid, en mogen ze niet meer bij internationale clubs spelen omdat de bond dan de controle kwijt is. Dat is soms een probleem omdat de Franse en Britse rugbyleagues beter betalen. ‘Het probleem daar is wel dat je het minder lang volhoudt’, aldus Paul. ‘Je speelt daar veel vaker en bent dus eerder opgebrand.’ Daar komt volgens Innes nog bij dat Australië en ZuidAfrika – waar de spelers wel bij internationale clubs mogen spelen – problemen hebben bij het terughalen van spelers. ‘Als een Franse coach weigert mee te werken en de ZuidAfrikaanse speler geen toestemming krijgt, hebben de Springboks een probleem. En dat gebeurt vaak genoeg. Aan dat probleem ontkomen de All Blacks dus.’
Grote Islanders
Maar het grootste geheim zit uiteindelijk in de rol van ‘Islanders’. Het spel past de bewoners van de eilanden in de Stille Oceaan goed, meent Innes. ‘Ze zijn breder gebouwd en door hun aanwezigheid is het spel veranderd: de selectie mannen is groter en sterker geworden.’ Gemiddeld is sinds 2008 eenderde van de spelers in de NieuwZeelandse competitie afkomstig van eilanden als Fiji, Tonga en Samoa of behoren ze tot de tweede generatie, vertelt Paul.
Het rekruteren gaat als volgt: sportmakelaars gaan naar de eilanden, pikken er de grote jongens uit die talent lijken te hebben en nemen ze mee naar NieuwZeeland, in ruil voor onderwijs. ‘Die jongens moeten met het salaris dat ze gaan verdienen de hele familie onderhouden. Ouders hopen dat hun kind dan ook gerekruteerd wordt, om te kunnen ontsnappen uit de armoede. Op het eiland Samoa is het geld dat de rugbyspelers naar huis sturen de grootste inkomstenbron.’ Het is weliswaar niet tegen hun wil, maar Paul ziet de hele gang van zaken als een vorm van ‘mensenhandel’.
Innes vindt dat te zwaar aangezet en benadrukt dat zowel de jongens als de ouders het zelf graag willen. Zijn agentschap Esportif, dat in Auckland is gevestigd, gaat echter zelf niet naar de eilanden in de Stille Oceaan om te rekruteren. ‘Veel scholen doen dat wel en hopen de ruwe diamanten weg te halen, maar wij doen daar niet aan mee, we willen er niet bij betrokken zijn. Er zit een gevoel van exploitatie aan waar we onze vingers niet aan willen branden. Bovendien is er genoeg talent in NieuwZeeland zelf te halen.’
Scholencompetitie
Wie niet gehaald wordt, komt soms zelf, dat lijkt de gedachte bij de scholenuitwisseling. Vanaf de eilanden doen ze mee aan de NieuwZeelandse scholencompetitie. Verschillende scholen van de eilanden hopen enkele jongens te kunnen achterlaten die zich dan bij een NieuwZeelandse club aansluiten en meedoen aan de NieuwZeelandse rugbycompetitie. De Islandersscholieren zijn populair omdat ze vaak op hun vijftiende al zo’n twintig kilo zwaarder zijn dan de lokale jongens. Ze hebben meer spieren ontwikkeld, bevestigen Innes en Paul. Dat zie je duidelijk op de velden rond met name Auckland waar de meeste Islanders wonen. Paul: ‘Daar zie je dan van die vijftienjarige witte jongens van nog geen 70 kilo die tegenover Islandersleeftijdgenoten staan die 100 kilo wegen en sneller en vooral sterker zijn. De uitdaging zit er tevens in de witte jongens enthousiast te houden voor het spel.’
In de huidige selectie zijn Waisake Naholo (Fiji), Vaea Fifita (Tonga), Nepo Laulala (Samoa), Ofa Tu’ungafasi (Tonga) voorbeelden van spelers die naar NieuwZeeland zijn gekomen puur omwille van het rugby. Malakai Fekitoa (Tonga) kreeg in 2009 een beurs voor Wesley College in Auckland nadat hij met zijn school in NieuwZeeland was gaan spelen. Daarna kwam hij voor de All Blacks uit, maar verkoos ondanks de roem en glamour toch de Franse competitie.
Financiële voordelen
De spelers die de All Blacks verlaten omwille van de Europese competitie zijn toch vaak de Islanders, legt Paul uit. ‘Ze kiezen voor de financiële voordelen in plaats van de ambitie. Je kan ook niet echt anders als een hele familie – inclusief neven en nichten – van je afhankelijk is. Van emotie en trots kan je niet eten. Het probleem in Frankrijk is wel dat je als speler daar wordt behandeld als een stuk vlees dat gewoon moet spelen. Terwijl spelers na een wedstrijd een dag nauwelijks meer kunnen lopen en flinke verzorging nodig hebben.’
Het succes van de Islanders blijft niet onopgemerkt. De Britten en de Fransen ‘shoppen’ er ook: de landen gaan op zoek naar jonge, sterk gebouwde kinderen. Een beetje potig kind wordt dan meegenomen, naar een cultuur die ze geheel niet kennen. ‘Wat denk je dat er gebeurt met de jongens die weggehaald worden en het niet redden om bij een professionele club te spelen?’ vraagt Paul zich af in zijn boek Black Obsession. ‘De statistieken wijzen uit dat ze niet alsnog naar universiteiten gaan. De scholen bekommeren zich ook niet meer om de schoolverlaters. Ze zijn geïsoleerd van hun omgeving. Waar je ze terugziet, deze mislukte rugbyprotegés, zijn de slecht betaalde baantjes.’
Dat is een extra treurige keerzijde van een munt die voor de familie op de eilanden was bedoeld.
‘Ouders hopen dat hun kind gerekruteerd wordt, om te kunnen ontsnappen uit de armoede. Op het eiland Samoa is het geld dat de rugbyspelers naar huis sturen de grootste inkomstenbron’
GREGOR PAUL
Sportjournalist New Zealand Herald