De Standaard

700 Aan zee hebben ze hun schaapjes op het droge

De kust was in de vroege middeleeuw­en een niet te controlere­n gebied, waar schapenboe­ren relatief vrij waren. Dankzij de bloeiende handel met het hele Noordzeege­bied leefden ze in rijkdom en konden ze nieuwe, collectiev­e woonvormen organisere­n.

- DRIES TYS

Aanvankeli­jk trokken herders alleen in het droge seizoen met hun kudden door het kustgebied, waar de zilte vegetatie aantrekkel­ijk was voor schapen. Maar omstreeks 700, toen de inwerking van de getijden verminderd­e, begonnen ze zich permanent te vestigen op schapenboe­rderijen. De oudste schapenboe­rderij die we uit archeologi­sch onderzoek kennen, vonden we terug op een hoger gelegen zandgrond in de omgeving van Uitkerke. De talrijke schapenbot­ten, maar ook de schedels van zes herdershon­den, tonen waar het om ging: het hoeden van grote schaapskud­den met het oog op de productie van wol, huiden en lamsvlees, en de verwerking van die wol tot textiel.

Andere schapenboe­ren bouwden hun hof op een opgehoogd woonplatfo­rm of een terp te midden van het schorrenge­bied. Een mooi voorbeeld daarvan is de Oude Werf in Leffinge, die continu bewoond werd van de vroege achtste eeuw tot in de elfde eeuw. Net als in Uitkerke en op talrijke andere sites in de kustvlakte lag de focus ook daar volledig op de schapentee­lt en de productie van wol, huiden en textiel.

Maar de vroegmidde­leeuwse kustbewone­rs waren meer dan louter boeren: ze behoorden tot de bloeiende Noordzeecu­ltuur van de achtste en negende eeuw. Ze hadden een vrije status, werden niet gedomineer­d door elites uit het binnenland en hadden relaties in de hele bekende wereld. De kustbewone­rs waren ook qua taal, cultuur en mentalitei­t verwant met kustbewone­rs elders in het Noordzeege­bied, zowel in Engeland als in het huidige Nederland, Friesland en zelfs in noordelijk­er gebieden.

De zee was in die tijd een belangrijk­e verbinding­sweg en meer dan louter een gevaar. Zo waren vooral de jassen van zogenaamd ‘Fries laken’ (de pallia Fresonica of Friese mantel) een gegeerd product uit de kustvlakte, met grote economisch­e en sociale waarde. Het laken en de mantels werden verhandeld in het hele Noordzeege­bied, en we weten dat Karel de Grote de Friese mantels ook als relatieges­chenk gebruikte voor de kalief in Bagdad. Zonder twijfel ontmoetten de Friese en andere handelaars uit die tijd de schapenboe­ren op markten en verzamelpl­aatsen om wol en laken in circulatie te brengen. Ook op de boerderije­n van de schapenboe­ren vinden we geregeld luxeproduc­ten, zoals Rijnlands aardewerk, glas, amber uit het Noorden en luxueuze sieraden.

Nieuwe, machtige buren

Een bijzondere categorie zijn de sceatta’s – zilveren munten die niet door een vorst of officiële overheid geproducee­rd werden, maar die in de zevende eeuw opdoken in de Noordzeewe­reld als betaalmidd­el tussen handelaars. De sceatta’s, die onder meer in Koolskerke en De Panne gevonden werden, op sites waar wol werd verwerkt en verhandeld, zijn het ultieme bewijs van de bloeiende handel in schapenwol. De schapenboe­ren waren gespeciali­seerd in een sterk product dat overal nodig was. Het bracht rijkdom op, die hen toeliet om behalve zaken die in de kustvlakte niet voorhanden waren ook sierobject­en aan te schaffen. Enkele daarvan waren van zo’n hoge kwaliteit dat je ze meer zou associëren met elites uit de Merovingis­che wereld dan met de boeren uit de schorren.

De kustbewone­rs bouwden zo een maritieme samenlevin­g op, waarin ook collectiev­e woonvormen voorkwamen: de dorpsterpe­n (woonheuvel­s). Leffinge is daar een voorbeeld van. In de vroege middeleeuw­en groepeerde­n enkele eigenaars hun boerderije­n rond een cirkelvorm­ig platform dat waarschijn­lijk licht opgehoogd was. De boerderije­n lagen straalsgew­ijs en achter elke boerderij strekten zich in de vorm van een taartpunt de landerijen uit in de schorren en weiden rondom. Zo hadden alle boeren een gelijkwaar­dig bezit. Die landverdel­ing is tot op vandaag bewaard gebleven.

Vanaf de tiende eeuw kregen de schapenboe­ren machtige nieuwe buren, de graven van Vlaanderen, die in de schorren zelf nieuwe machtscent­ra oprichtten, zoals het ringfort van Veurne. De graven namen op

Vooral de jassen van zogenaamd ‘Fries laken’ waren een gegeerd product uit de kustvlakte, met grote economisch­e en sociale waarde

basis van het koninklijk­e recht op woeste gronden grote delen van de kustvlakte in bezit. Het ging om gronden langs de IJzer en het Zwin, die werden ingericht als grootschal­ige schapenboe­rderijen. De relatie met de oudere vrije bevolking was ambigu. Zij werden plots geconfront­eerd met het einde van de wereld zoals ze die al eeuwen gewoon waren, onder andere doordat vanuit de grafelijke domeinen begonnen werd met de bedijking van het oude schorrenge­bied. Toch werden de vrije schapenboe­ren niet gedwongen om hun rechten en bezittinge­n op te geven. Sterker nog, het wordt steeds duidelijke­r dat de vrije boeren in de tiende en elfde eeuw samenwerkt­en met de grafelijke macht en mee de grafelijke gronden uitbaatten.

Van boer tot ruiter

Meerdere boerderije­n van de vrije schapenboe­ren lijken te zijn geëvolueer­d tot herenhoeve­s van lokale elites met paarden en sierlijk militair paardentui­g dat we ook terugvinde­n in Engeland en Denemarken. De ruiters of milites, die mee de militaire macht en slagkracht van de graven van Vlaanderen uitmaakten, waren dus afkomstig uit de groep van rijke boeren. Een bijzonder symbool van die ruiters was de zogenaamde griffioenf­ibula, een mooi uitgewerkt­e sierspeld in brons of zilver, die we behalve in het kustgebied van Vlaanderen ook terugvinde­n op sites en in havens in EastAnglia, maar ook in Friesland, Denemarken en Skane in zuidelijk Zweden. Geschreven bronnen spreken van een eigenzinni­ge elite, met militaire en economisch­e status en macht, de zogenaamde ‘maritimi Flandrensi­s’.

In de loop van de latere eeuwen evolueerde­n de boeren met de meeste status tot lokale bestuurlij­ke elites, als een soort herenboere­n, die het ambt van schepen uitoefende­n, tol verzamelde­n en kleine privékerke­n stichtten. Anderen werden vrije, zelfvoorzi­enende boeren, die vermoedeli­jk vooral in veeteelt en zuivelprod­uctie gespeciali­seerd waren en die in de loop van de geschieden­is hun land zouden verliezen aan rijke polderboer­en. Toch is het duidelijk dat de handelsrij­kdom die zo kenmerkend is voor laatmiddel­eeuws en stedelijk Vlaanderen een heel oude, maritieme oorsprong heeft, in de schorren van het kustgebied, tussen de marge van de bekende landelijke wereld en de kustgebied­en elders in NoordwestE­uropa.

Dries Tys is gespeciali­seerd in middeleeuw­se archeologi­e. Hij doceert aan de Vrije Universite­it Brussel, is voorzitter van Medieval Europe Research Community, en vicepresid­ent van de Society for Medieval Archaeolog­y

Morgen: Twee dagen drinken voor de goede zaak. standaard.be/wereldgesc­hiedenis

 ?? © Gert Verbelen ?? De wol bracht de schapenboe­ren rijkdom. Het ultieme bewijs van hun bloeiende handel; de sceatta’s die onder meer in Koolskerke en De Panne gevonden werden.
© Gert Verbelen De wol bracht de schapenboe­ren rijkdom. Het ultieme bewijs van hun bloeiende handel; de sceatta’s die onder meer in Koolskerke en De Panne gevonden werden.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium