Wanneer de rechter politiek moet bedrijven
FERNAND KEULENEER vreest dat de scheiding tussen staat en geloof in het geding is, omdat steeds meer maatschappelijke aangelegenheden, zoals de hoofddoek, tot grondrechtelijke kwesties worden verheven.
In hun opiniebijdrage geven hoogleraren Jogchum Vrielink en Koen Lemmens interessante beschouwingen bij een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) (DS 29 oktober). Een Oostenrijkse vrouw die de profeet Mohammed met pedofilie in verband had gebracht, werd daarvoor door een Oostenrijkse rechtbank veroordeeld. Ze meende dat haar vrijheid van meningsuiting was geschonden en legde de zaak voor aan het Europees Mensenrechtenhof. Maar dat oordeelde dat haar recht niet geschonden werd.
De auteurs stippen terecht aan dat dit arrest niet ‘de sharia invoert’, zoals hier en daar te horen viel. Het legt integendeel respect en terughoudendheid aan de dag voor het oordeel van de instellingen van een staat die partij is bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het Hof zou dat best wat meer mogen doen. In die zin is het een goede eerste stap, hoewel het Hof nog vastzit aan het idee van afweging van verschillende grondrechten tegenover elkaar.
Maar de auteurs denken daar anders over en bekritiseren het Hof precies omdat het de veroordeling overeind laat. Zij vinden dat het had moeten stellen dat de uitspraak van de vrouw beschermd was door het mensenrechtenverdrag.
Te kort door de bocht
Vooreerst vinden ze dat dit arrest in de kaart speelt van ‘de meest intoleranten’, de ‘groepen die gewelddadig of anderszins overdreven reageren’. Dat is een legitiem standpunt, maar het is een politiek en geen juridisch standpunt. Anderen vinden dat een andere uitkomst in de kaart zou hebben gespeeld van hen die maatschappelijke conflicten willen veroorzaken en verscherpen. Ik behoor tot die laatste groep. Maar ik vind niet dat elke staat die partij is bij het EVRM, ongeacht de politieke meerderheid, daarover noodzakelijkerwijze hetzelfde moet vinden. Ik ben dus voor pluralisme, in tegenstelling tot de auteurs, die van mening zijn dat het Hof geen ruimte zou moeten laten voor zo’n verscheidenheid. Nogmaals, dat is legitiem, maar politiek en geen recht.
Vervolgens menen de auteurs in het arrest te lezen dat het Hof vindt dat er een ‘feitelijke of objectieve basis aanwezig moet zijn voor dit soort uitingen’. Daar vergissen ze zich, of gaan ze minstens te snel door de bocht. Het Hof stelt niet dat religiekritiek moet steunen op al dan niet ware feiten, maar alleen dat uitspraken die (manifest) steunen op onware feiten en vreedzaam samenleven in het gedrang brengen, niet de bescherming van het EVRM genieten. Dat is iets anders.
Kritiek op religie die niet stoelt op feiten maar die vreedzaam samenleven niet in het gedrang brengt, geniet wel degelijk de bescherming van de vrijheid van meningsuiting in heel Europa. Met andere woorden, het is aan de instellingen van de staten die aangesloten zijn bij het verdrag om zorgvuldig te beoordelen of de vreedzame samenleving op hun grondgebied ernstig in het gedrang komt én of ze om die reden de uiting willen verbieden. Opnieuw, dat is prima, zolang het Hof zich niet moeit met positieve maatregelen die staten moeten nemen om vreedzaam samenleven te vrijwaren.
Boemerangeffect
Ten slotte waarschuwen Vrielink en Lemmens voor een ‘boemerangeffect’, ‘want als er voor religiekritiek een feitelijke basis moet zijn – zelfs waar het gaat om doctrines en geloofsfiguren – dan bestaat het gevaar dat geloofspunten binnenkort door een rechtbank worden beslecht. Hier staat de scheiding van geloof en staat ook op het spel’. Ik deel voluit de bezorgdheid van de auteurs, maar zeker niet vanwege dit arrest. Zoals ik hiervoor al betoogde, is het onjuist te stellen dat het Hof vindt dat er voor religiekritiek een feitelijke basis moet zijn. Alleen als er in de kritiek feiten worden aangehaald, kan het EHRM die onderzoeken, en dat alleen om na te gaan of de verdragsbescherming van de vrijheid van meningsuiting moet toegekend worden (en dus niet met het doel bestraffing op te leggen), en alleen voor zover ze het vreedzame samenleven ernstig in het gedrang zouden kunnen brengen.
Het gevaar is dat hoven en rechtbanken politieke instellingen worden, die een in een juridische verpakking gewikkelde politieke lijn afkondigen
Ik zie de bedreiging van de scheiding van geloof en staat uit een heel andere hoek komen: uit die van hen die rechtbanken willen doen oordelen of de Koran de hoofddoek oplegt, en uit de hoek van hen die rechtbanken willen doen zeggen dat de katholieke kerk vrouwen discrimineert, en dat katholieke instellingen abortus of euthanasie binnen hun muren moeten toelaten.
Maar zoals u wellicht al had opgemerkt, we spreken hier meer over politiek dan over recht. De toenemende vergrondrechtelijking van maatschappelijke kwesties leidt tot de politisering van het recht, tot verabsolutering, tot minder plaats voor politiek pluralisme en verscheidenheid van politiek beleid. Ze leidt er ook toe dat hoven en rechtbanken politieke instellingen worden, die een in een juridische verpakking gewikkelde politieke lijn afkondigen. En dat rechtsdocenten politieke commentatoren worden. Toegegeven, op niveau.