Eigen kweek uit de Leiestreek Vlaamse impressionisten in Deinze
Het Mudel in Deinze eert zijn beroemde streekgenoten met een luchtige selectie uit twee privécollecties. Ze boort het cliché van heimatkunst de grond in.
Met een kloeke zwaai gooit een boer zijn zaadkorrels over het dorre veld, tussen de distels en de pikkende kraaien. Vruchtbare grond zullen ze niet vinden.
De slechte zaaier (1908) van Gustave van de Woestyne, een haast gebeitelde scène tegen een gouden achtergrond, was vorig jaar het affichebeeld van Oer, een drukbezochte tentoonstelling in Gent. Initiatiefnemer Fernand Huts zag een directe link tussen het noeste boerenwerk en de wortels van de Vlaamse identiteit.
Ook in de De nieuwe morgen in Mudel krijgt het schilderij een ereplaats. Maar hier is de context totaal anders en worden de vensters opengegooid. De zaal waarin het hangt, verwijst naar de impact van het symbolisme en de spirituele bedding die kunstenaars als Van de Woestyne, Spilliaert en Valerius De Saedeleer ervoor vonden. Zo bekeken combineert De slechte zaaier twee werelden: de archaïsche stijl van de Vlaamse primitieven en een subtiele, moderne vergeestelijking. Met de boer als model voor de eigen gesloten persoonlijkheid van de schilder.
De nieuwe morgen valt makkelijk te lezen als een correctie op Oer. De expo heeft de ambitie om, zonder romantisering of mythologisering, een helder plaatje te schetsen van de kunstproductie in de Leiestreek tussen 1890 en 1930.
‘Ze leed langer onder een eenzijdige benadering die internationale erkenning in de weg stond’, zegt samensteller Piet Boyens. ‘Het Vlaamse expressionisme werd er vernauwd tot een nationale aangelegenheid, tot heimatkunst: een stijl die met de grond vergroeid was. Terwijl de sprong van de Vlaamse kunst richting modernisme niet los kan worden gezien van de vele Europese contacten en invloeden.’
Wasdraad
De tentoonstelling pikt in rond 1900, een onstuimige periode waarin de ismen over elkaar tuimelden. Met Van Rysselberghe, Ensor, Khnopff en Minne vond de kunst bij ons vrijwel meteen aansluiting. Maar er volgden ook momenten van verwijdering en vertraging.
Vooral Emile Claus zou lang de marsrichting aangeven. Hij schilderde de idylle in een feest van licht en kleur. Zijn Margrieten toont niet het harde boerenleven, maar een zee van bloemen in laaiende tinten. Een stemmingsbeeld, waarin twee figuren aan de wasdraad ternauwernood opvallen.
Lang zouden Claus’ generatiegenoten blijven vasthouden aan zijn voorbeeldimpressionisme. Er zijn prachtige voorbeelden van. Zoals De kerkgang van Henry van de Velde, een dorpstafereel in stippeltjestechniek. Of Léon de Smets zonovergoten Tafel: puur etherisch licht, dat de grens tussen de kamer en de tuin doet vervloeien.
De nieuwe morgen heeft werk in petto dat maar zelden boven water komt. Boyens selecteerde de krenten uit twee privécollecties: die van Heinrich Simon, een Brit die lang in België verbleef en die van Herman De Bode, die intussen is toegevoegd aan Huts’ Phoebus Collection.
Sombermans
Naast een verdwaalde Floris Jespers, en Wouters, Brusselmans en Tytgat – die elk met één werk vertegenwoordigd zijn – eisen Frits van den Berghe en Gust De Smet het leeuwendeel van de aandacht op. Ze vormen, met Permeke, het hart van het expressionisme in onze contreien.
Het was een gematigde vorm, veel minder gekweld en ontwricht dan het Duitse expressionisme, waarin het vuur van het experiment opflakkerde. Die schuimende dageraad, de zucht naar het nieuwe, ontbrak hier totaal. Het Vlaamse expressionisme was dan ook een late respons.
Boyens noemt De Smet met zijn stugge, warmmenselijke dorpstaferelen ‘een bedachtzame bouwer’, verwant met Matisse. Bij sombermans Frits Van den Berghe overheerst dan weer het demonische en ongrijpbare. Maar beide kunstenaars hadden ook een lichter palet, zoals in De Smets portret De jonge kapitein, waar een zeebries lijkt door te waaien.
Bij de expo hoort een kloek boek, waarin Boyens de synthese maakt van vier decennia intense omgang met de Leiekunst. Hij wijst bronnen en verwantschappen aan, typeert liefdevol en poëtisch. Zoals over Stille avonden van Albert Saverys, een schilder die later om zijn maakwerk verguisd zou worden: hier realiseerde hij nog een wonderlijk verdroomd landschap, als een avondlijk visioen.
De nieuwe morgen. ¨¨¨¨è
‘De sprong van de Vlaamse kunst richting modernisme kan niet los worden gezien van de vele Europese contacten en invloeden’
PIET BOYENS
Curator