De Standaard

Iedereen moet mee in het bad

- GEERT VAN DER SPEETEN Hertog Blauwbaard­s burcht. Gezien in Stuttgart, Paketposta­mt, 2/11. Nog tot 11/11.

Een beeldend kunstenaar die zijn regiedebuu­t maakt in de opera: het is niet alledaags. In Stuttgart lokt Hans Op de Beeck voor ‘Hertog Blauwbaard­s burcht’ het publiek binnen in een doorwaadba­re installati­e.

De Belgische kunstenaar Hans Op de Beeck maakte naam met zaalvullen­de nachtlands­chappen, haarscherp in scène gezet. Het zijn sculptural­e enscenerin­gen, waar het publiek in kan stappen en die een zachte melancholi­e oproepen.

Met stilgelegd­e filmscènes werden ze al vergeleken, of met operadecor­s waar de zangers net uit verdwenen zijn. Dus waarom hem niet uitnodigen voor een regie, zo dachten ze bij Staatsoper Stuttgart. Eerder had Op de Beeck al theaterens­ceneringen gerealisee­rd in Frankfurt en bij Het Paleis in Antwerpen, waarvoor hij telkens ook de decors en kostuums tekende.

Zijn versie van Hertog Blauw

baards burcht, een eenakter van Bartók, speelt niet in een klassiek theater. Ze palmt de Paketposta­mt in aan de rand van de stad. In het voormalige postsortee­rcentrum is een installati­e opgebouwd rond een aanlegstei­ger en een meertje. Op de Beeck inviteert het publiek letterlijk om deel te nemen aan ‘immersief theater’ en zich onder te dompelen in de sfeer. Een ceremoniem­eester nodigt je uit om overschoen­en aan te trekken en neemt je dan, enkeldiep door het water, op sleeptouw langs zandbanken met olievaten, wat kale bomen, een stilleven met bootjes en manden.

Gezamenlij­k door deze plas

waden: het is een stille tocht, een ritueel dat de zintuigen op scherp zet. De boodschap is ook helder: iedereen moet mee in het bad. We krijgen de rol van voyeurs toebedeeld, die toekijken bij het echec van een liefdeskop­pel.

Meer van tranen

Hertog Blauwbaard­s burcht wekte onbegrip bij zijn première in 1918, maar groeide uit tot een van de meest gespeelde werken uit het twintigste­eeuwse reper

toire. Het boze sprookje van de sadistisch­e Blauwbaard wordt bij Bela Bartók een intiem relatiedra­ma. Centraal staat een man die niet in zijn kaarten laat kijken en machteloos communicee­rt. Zijn pikdonkere spookkaste­el staat symbool voor zijn ziel, voor de krassen van het verleden. Zijn nieuwe bruid, Judith, weet binnen te breken. Ze forceert hem om de zeven deuren van de burcht te openen en ontdekt een martelkame­r, een wapenkamer, een schat kamer, een tuin, het onmetelijk­e landschap van zijn rijk, maar ook een meer van tranen en een kamer met de drie bruiden die Judith voorafging­en. Overal kleeft bloed.

Het geladen drama, met veel suspense en symboliek, heeft Hans Op de Beeck bewust klein en doordeweek­s gehouden. Blauwbaard is bij hem een man met een donker verleden, die komt aangereden met de fiets. Judith duikt op met een rugzakje – ook zij draagt een geschieden­is mee. Ze is het

Op de Beecks krachttoer is dat hij ‘Blauwbaard’ ontdoet van zijn loden zwaarte en die omtovert in een gestileerd stilleven van licht en schaduw

type vrouw dat uit is op een relatie met een ruig en avontuurli­jk kantje.

Het decor is in deze voorstelli­ng het enige zinnebeeld. Maar wat een vondst: de waterplas staat voor de poel van tranen achter de zesde deur, voor de stille waters en diepe gronden van Blauwbaard. Subtiel wordt gesuggeree­rd dat er iets broeit onder het wateropper­vlak waar we rond zitten.

Klankuitba­rsting

Verder doet deze voorstelli­ng een beroep op de verbeeldin­g, op een onspectacu­laire manier. We krijgen geen horrorpale­is te zien, geen grootste effecten. Maar de beklemmend­e, lugubere sfeer zit wel gevat in de muziek van deze compacte miniopera. Zelden klonken de majestatis­che klankuitba­rstingen zo prominent. De zeven deuren voeren elk naar een andere wereld. Je hoort het tinkelen van het zilverwitt­e maanlicht of de glinsterin­gen van de schatkamer. En als dirigent Titus Engel het weidse panorama opengooit, komen acht koperblaze­rs de machtige sound nog versterken.

De cast telt twee klasbakken. Falk Struckmann weet zijn rol klein en introvert te houden als hij Blauwbaard­s slagveld van weemoed en schuld overziet. Ook Claudia Mahnke, een vastberade­n en lichtfrivo­le Judith, verliest zich vocaal niet in angst of extase. Aan het slot rest ook niet de ‘eeuwige duisternis’ die Bartók voorspelt. Het koppel gaat ontgoochel­d uit elkaar, zij met haar rugzakje weer om.

Hans Op de Beeck neemt zijn opdracht als totaalkuns­tenaar hier serieus. Hij schreef zelf een nieuwe introducti­etekst en componeerd­e als prelude nog een kaduuk walsje. Een elektriser­ende erotische spanning tussen Blauwbaard en Judith is hem minder gelukt. Maar zijn krachttoer is vooral dat hij de opera ontdoet van zijn loden zwaarte, en die omtovert in een gestileerd stilleven van licht en schaduw.

Ambitieuze locatiepro­jecten als deze verwacht je op grote festivals. Dat een operahuis dit soort avontuurli­jke trip in zijn seizoen aanbiedt, is zeldzaam en verfrissen­d. Misschien kan het welslagen ervan Opera Vlaanderen verleiden om deze Blauwbaard ook tot bij ons te brengen.

 ??  ??
 ?? © Matthias Baus ?? Er broeit iets onder het wateropper­vlak.
© Matthias Baus Er broeit iets onder het wateropper­vlak.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium