Een roekeloze onderneming
Redmond O’Hanlon leefde drie jaar in de nieuwe Nederlandse stad Almere en in even nieuwe natuur. Eerst ziet hij alleen het beton en de lege fietsrekken, pas gaandeweg komt er begrip en liefde.
Redmond O’Hanlon De groene stad. Vertaald en bewerkt door Rudi Rotthier, Atlas Contact, 159 blz., 18,99 € (eboek 12,99 €).
Elke reiziger moet vroeg of laat weer sedentair worden. Van Redmond O’Hanlon, bekend van zijn darwinistische bakkebaarden en, essentiëler, klassieke reisboeken als Naar het hart van Borneo (1984), Congo (1996) en Storm (2004), kun je geen grote safari’s meer verwachten. O’Hanlon, de zeventig voorbij, sukkelt al een tijd met zijn gezondheid en is als schrijver drooggelegd. Op zijn goed gedocumenteerd writer’s block vallen stilaan oesters te kweken.
Daarom is het voor de fans een mi rakel dat er alsnog een publicatie komt met zijn naam op. Min of meer is zijn arm daarbij omgewrongen: O’Hanlon was na Stephan Sanders en Renate Dorrestein de derde gastschrijver van de Nederlandse stad Almere. Hij was het aan zijn reputatie, zijn bankrekening en Almere verplicht om dit boek na zijn driejarige verblijf af te ronden. In grote mate mogen we allicht de Nederlandse uitgever Emile Brugman en de Vlaamse reisschrijver Rudi Rotthier, die vertaalde en bewerkte, bedanken dat er überhaupt een schriftelijke neerslag is. Rotthier schreef samen met O’Hanlon overigens al het geestige biografische God, Darwin en natuur (2009), waarin ze samen de plekken bezoeken die in het leven van de Brit van belang zijn geweest.
De lelijkste stad ooit
Daar is nu dus deze curieuze stad bijgekomen. Almere, een bevolkingsventiel voor Amsterdam en de Randstad, telt ondertussen meer dan 200.000 inwoners, binnen een paar decennia moeten het er tussen 300.000 en 350.000 worden. De eerste inwoners arriveerden er in 1976 en sindsdien gaat het bouwen er lustig verder, in een doelmatig tempo dat voor een Belgische observator, gewend aan een eeuwige urbanistische warboel, blijft verbazen.
Zijn aankomst in Almere was niet glorieus, herinnert O’Hanlon zich. Le lijk, grijs beton. Deprimerend lelijk. Het enige voordeel, laat O’Hanlon iemand aan het woord, is dat de bomen in Almere ‘te klein waren om je aan te verhangen’. ‘By far de lelijkste stad ooit’, vond hij, wat bij enkele Almeerse politici kleinzerige oprispingen teweegbracht (‘by far de lelijkste schrij ver’).
Aanvankelijk zoekt en vindt O’Hanlon troost en natuur in de nabijgelegen Oostvaardersplassen, net als het grondgebied van Almere veroverd op het water. Tot hij de bomen, het groen en de door de mens geplan te bomen dichter bij zijn woonplaats ziet, de boomvalk, de bevers en de zwanen, de idylle van een oord waar niets aan het toeval en de chaos is overgelaten, niets ongepland is geble ven. O’Hanlon trekt er op met architecten, oude bewoners, archeologen en boswachters. Een gevaarlijke expe ditie door stadsjungle is dat niet met een, eerder een wandeling in het park, maar met blijdschap stelt hij in deze bij uitstek geculturaliseerde plek vast dat de natuur zich van geen blauwdruk iets aantrekt. Eens darwinist, altijd darwinist.
Garden city
Almere is opgetrokken volgens het visioen van de Britse utopist Ebenezer Howard (18501928). Een ‘uitvinder’, noemde Howard zichzelf, van een gedecentraliseerde ‘groene stad’ waarvan hij hoopte dat het een huwelijk zou zijn van de metropool en het platteland. Zijn Garden City kan zo in De cirkel van Dave Eggers. Of in Cupertino, waar Steve Jobs voor Apple een even panoptische tuinwijk heeft bedacht.
Een stad bouwen is een roekeloze politieke onderneming, maar niet roekelozer dan binnenzeeën afsluiten en polders droogmalen. Overal zijn nieuwe steden uit de grond gestampt, maar ‘je hebt Nederlanders nodig om op deze schaal zo’n project tot een bevredigende conclusie te brengen’, vindt O’Hanlon. ‘Je hebt Hollanders nodig om groot te denken en niet op je bek te gaan. Te volharden. Je niet lam te laten leggen door mislukking of naar zelfverminking neigende lelijkheid, maar te leren van de fouten en ze te corrigeren. Rechte straten krom te maken.’
Waar de eerste wijken inderdaad van een geestdodende eenvormigheid zijn, groeide daarbovenop een menselijker streven. Het lijkt wel, aldus een verbaasde O’Hanlon, alsof het stadsbestuur biologielessen heeft gevolgd. ‘Ze hadden het leven in gedachten toen ze de rechte lijnen lieten varen, en opteerden voor diversiteit en kromming’. In de allernieuwste wijken is ruimte voor zelfbeschikking, fantasie en eigen ideeën. Binnen de rooilijn natuurlijk, het moet er ook geen België worden.
Blij stelt O’Hanlon in deze bij uitstek geculturaliseerde plek vast dat de natuur zich van geen blauwdruk iets aantrekt