BEROEPSGEHEIM DE KINDERJUF
‘In sommige brooddozen zitten fishsticks van de dag voordien’
‘Toen ik op de lagere school zat, hielp ik de juffen al graag met hun klassen opruimen en de allerkleinsten hun jassen aandoen. Of spelletjes spelen met hen. Dat zorgende heeft altijd al in mij gezeten. Ik wist toen al dat ik kleuterjuf wilde worden. Na de bacheloropleiding hopte ik een jaar lang van interimjob naar interimjob, zoals zovelen. Ik had het geluk steeds in dezelfde school te kunnen blijven, een beetje door andermans miserie eigenlijk: iemand die een ongeluk kreeg, iemand die ziek werd. Ik kon hen vervangen en uiteindelijk blijven. Ik ken studenten die zes jaar geleden met mij afstudeerden en nog steeds aan het interimmen zijn.’
‘Ik sta in het eerste kleuterklasje. Dat zijn drie à vierjarigen. Het is fantastisch om te zien hoe ze naar je opkijken en hoe je ze kan helpen om de wereld te ontdekken. Hun eerlijkheid raakt mij ook altijd. Als je eens een ander kapsel uitprobeert, of je lippen eens rood hebt gestift, krijg je gegarandeerd commentaar. Zo’n kleintje zegt gewoon wat het denkt. Er is nog geen nuance.’
Drollenspoor
‘Van de vierhonderd studenten die met de opleiding tot kleuterleider startten, waren er vier mannen. En er studeerden er twee af. Nochtans missen we ze echt op de kleuterafdeling. Ik werk nu op een school waar we drie klassen per jaar hebben, allemaal met een juf. Een man benadert kleuters anders, minder bemoederend. De aanpak is ook anders. En dat is een goeie zaak. Eigenlijk zouden kleuters in die jaren voor ze naar de lagere school gaan, zeker ook eens een meester gehad moeten hebben. Je kan je ook voorstellen dat het in de leraarskamer, met al die vrouwen, een gekwetter en geroddel van je welste is. Soms zonder ik me af.’
‘In mijn klas zitten drieëntwintig kleuters. Ik sta er alleen voor, met een paar uurtjes per week hulp van een zorgjuf. Je moet heel veel ogen en heel veel handen hebben. Om je een idee te geven: een groepje leeft zich met handverf uit op een groot blad, terwijl een andere groep met autootjes speelt op het tapijt en een ruzie ontstaat. De rest puzzelt, zit in de zandbak of in de poppenhoek. Een kleutertje komt zeggen dat hij kaka moet doen. Dan sta ik daar met één hand vol verf, probeer ik met mijn andere hand dat broekje open te doen en ook nog eens te bemiddelen in een ruzie over een speelgoedauto. Ik ben toen met die ene kleuter naar het toilet gelopen, hij liet onderweg al een spoor van drollen achter. En toen ik terugkwam, stond de hele klas op stel ten. Verf overal. Ik had het moeten weten, het was te stil. Als het stil is en je bent even weg, dan heb je prijs. Daarna moet je nog alles opkuisen. Die kak, en de klas. Soms is het écht heftig. Je leert wel om je daar voor een deel voor af te sluiten.’
‘Je vergeeft en vergeet veel, omdat je veel liefde krijgt van kleuters. In de eerste week zijn we wat afwachtend, maar stilaan leren we elkaar kennen. Na een tijdje komen sommige kleuters ’s ochtends op je afgelopen en overladen je met knuffels en zoentjes. Dat is geweldig. Al voel ik me ’s avonds als ik thuiskom soms vies. Hoesten en kussen: soms heb ik het gevoel dat ik vol speeksel hang.’
Koude frieten
‘Drieëntwintig kleuters, dat betekent drieëntwintig verschillende karakters. Ik noem ze vaak minimannetjes. Want het zijn al echte mensen, met eigen gevoelens, een eigen wil, een eigenheid. Ik behandel iedereen op dezelfde manier, maar het is ook menselijk dat je met sommige kindjes sneller een band opbouwt. Toen ik eens moest huilen in de klas, weende een kleutertje met me mee omdat ze mijn verdriet voelde. En ja, sommige kindjes zien er gewoon enorm schattig uit en andere, met een loopneus of vuile kleren of een niet zo fris geurtje, minder. Maar ik zie ze wel allemaal even graag.’
‘Ik werk in een stadsschool met kinderen uit verschillende milieus. Er zijn er die thuis geen Nederlands spreken, bijvoorbeeld. En er is armoede. Kinderen wier ouders de uitstapjesfactuur, die
‘We zijn soms meer boekhouders dan kleuterjuffen. De spontaniteit wordt gedood door al die regels’