Een uniek historisch project
Naar aanleiding van de honderdste verjaardag van De Standaard trakteren we u zes weken lang op een unieke historische reeks, waarin historici op zoek gaan naar de identiteit van Vlaanderen.
In 35 afleveringen brengen we een enigszins ingekorte selectie uit het boek
Daarin leggen historici, auteurs en essayisten de rijkdom van de Vlaamse geschiedenis bloot, met bijzondere aandacht voor internationale contacten en verrassende verhalen.
In de eerste twee weken van oktober 1938 pakte de Brusselse politie tijdens razzia’s in hotels vluchtelingen uit naziDuitsland zonder verblijfstitel op. Ook vluchtelingen die zich aanmeldden bij de Brusselse gemeenten voor een regularisatie van hun verblijf, werden gearresteerd. Samen werden zo 250 Joodse vluchtelingen in de gevangenis van Vorst opgesloten. Tegen 15 oktober waren er al 150 naar de Duitse grens geëscorteerd.
Dit was beslist op het hoogste niveau. De minister van Justitie, Joseph Pholien, had in juni 1938 van de volledige regeringsploeg het mandaat gekregen om de stroom Joodse vluchtelingen uit Duitsland in te dijken. Pholien besloot onmiddellijk dat de Belgische consulaten hun aanvragen voor een Belgisch visum in de regel moesten weigeren, en hij dreef ook de grensbewaking op. Rijkswachters kregen de opdracht om in de grenszone alle illegale immigranten, veelal Joden uit Duitsland, terug te sturen.
Joseph Pholien was nieuw in de politiek. Zijn doorbraak ging samen met de electorale opstoot van de partij Rex (en het VNV) tijdens de verkiezingen van 1936. Rex, van de charismatische Léon Degrelle, sprong uit het niets naar 21 Kamerzetels. Pholien, een Brusselse advocaat, werd het nieuwe gezicht van de rechterzijde van de katholieke partij. Hij geloofde dat het antisemitisme een belangrijke voedingsbodem was voor het electorale succes van Rex en was zelf ook niet ongevoelig voor het xenofobe gedachtegoed. In de loop van de jaren twintig was de Joodse gemeenschap in België sterk aangegroeid door immigratie uit OostEuropa. Pholien stelde dat de commerciële activiteiten van deze Joodse immigranten, die volgens hem zelfs hun fiscale verplichtingen niet nakwamen, de Belgen tegen de borst stuitten. Bovendien waren ze volgens Pholien ook nog eens aanhangers van extremistische politieke denkbeelden.
Vlucht uit Wenen
Pholiens collegaministers vroegen hem om zich niet te laten meeslepen door het antisemitisme, maar steunden wel zijn pleidooi voor een restrictief immigratiebeleid. België was niet in staat de berooide Joden economisch te absorberen. De nieuwkomers dreven de concurrentie met de kleine winkeliers en ambachtslieden verder op, groepen die het in die crisisjaren al moeilijk hadden. Pholien trok zich weinig aan van de omzichtigheid van zijn collega’s, maar zag zich wel gedwongen te schipperen in de communicatie over zijn beleid. Hij hoopte de verdedigers van de vluchtelingen te neutraliseren door zijn beleid zonder veel ruchtbaarheid uit te voeren.
Ondanks de opgedreven grensbewaking nam de druk op de Belgische grens in de zomer van 1938 sterk toe. In maart 1938, met de Anschluss, was Oostenrijk deel geworden van het Duitse Rijk. Nazikopstuk Adolf Eichmann beval in Wenen de willekeurige arrestatie van Joden en alleen als ze emigreerden, konden ze de gevangenis verlaten. Die radicalisering leidde tot een wilde vlucht uit Wenen, die tot in de Belgische grenszone voelbaar was. De rijkswachters hadden hun handen vol met het terugdrijven van deze immigranten. Hartverscheurende taferelen speelden zich af bij de pushbacks: mensen smeekten de rijkswachters hen dood te schieten in plaats van hen terug te sturen. Humanitaire overwegingen speelden geen rol. Iedereen die geen visum had, werd teruggestuurd, zelfs hoogzwangere vrouwen, moeders met kinderen en blinden.
Zeven taximaatschappijen
Het Belgische dorp La Calamine (Kelmis), met slechts 4.500 inwoners, was een draaischijf van dit grensverkeer. Er kwamen zeven taximaatschappijen in het dorp, die Joden uit de grensregio vervoerden.