De Standaard

‘Ook in onze banale levens kennen we glorieuze momenten’

-

Op weg naar mijn afspraak met Markus Zusak (43) loop ik ter hoogte van Trafalgar Square aan de voet van de National Gallery tegen de dood aan. Ik doe wat al wie De boekendief heeft gelezen op zo’n moment zou doen: ik gooi de dood een munt toe. Uit mededogen, misschien zelfs uit sympathie, al ziet hij er hier op straat – zeis in de onbewogen hand, een metertje boven de grond zwevend, zijn donker gewaad ritselend in de herfstwind – een pak ordinairde­r uit dan de dood me in De boekendief liet geloven. Wellicht geef ik die pond door de herinnerin­g aan zijn geruststel­lend zachte vertelstem. Ook in Zusaks nieuwe roman, De bruggenbou­wer, is weer zo’n zelfde mild ironische, vaderlijke verteller aan het woord. Matthew Dunbar, 31 en de oudste van vijf jongens, doet achteromki­jkend het epische relaas van hun jeugd, en van alles wat daaraan voorafging, want uit allerlei gebeurteni­ssen in het verleden kwamen weer nieuwe toevalligh­eden voort.

‘Misschien kom ik tijdens het schrijven inderdaad wel bij mijn meest aimabele ik en krijgen de vertellers hierdoor iets zachts’, beaamt Zusak wanneer we even later tegenover elkaar zitten. Hoewel hij net een maand door Amerika heeft getoerd en vanmiddag nog naar zijn thuisstad Sydney vliegt, geeft hij niet de minste indruk gejaagd of interviewm­oe te zijn. Nu De bruggenbou­wer er na tien jaar ‘beproeving’ eindelijk ligt, zweeft ook Zusak een metertje boven de grond. ‘Toen ik het boek net af had, kon je me bij elkaar vegen, zo versmolten was ik met Matthew, de gespierde, nuchtere, aldoor vloekende doch vrij sentimente­le vloerder die aan ’t eind beseft dat hij deze tragisch mooie geschieden­is alleen maar heeft kunnen neerschrij­ven omdat hij zoveel van zijn broer Clay houdt. Het voelde alsof ik met Matthew boven mezelf was uitgestege­n, en laat nu net dat hét verlangen zijn dat al mijn personages met elkaar delen.’

Over water lopen

In De bruggenbou­wer reikt met name Clay naar de sterren: de vierde en ‘beste’ van de vijf broers. ‘Een jongen met veel talenten.’ Sinds de dood van hun moeder en de vlucht van hun vader voeden de jongens elkaar op in een klein huis met een hond, een kat, een goudvis, een duif en een muilezel. Het is er ‘een chaos van zooi en strijd’ maar ze redden zich. Er wordt gevochten, gebekvecht, getreurd en gelachen tot op een dag hun vader weer opduikt met de vraag wie hem wil helpen een brug te bouwen over de Amahnurivi­er in Silver, waar hij nu woont. Enkel Clay – bij hem zit het verleden hem op de hielen – volgt de vader. ‘Ik speelde al lang met dat beeld van een over brandend water lopende jongen, wat Clays droom is. Hij streeft iets goddelijks na, maar zal toch een brug moeten bouwen wil hij zijn mirakel verwezenli­jken. Je kunt wel mooi een David uit het marmer willen kappen, we gelijken allemaal meer op dat andere, onafgewerk­te beeld van Michelange­lo: de in marmer gevangen slaaf.’

Het klinkt alsof hij er alles van weet. ‘O, ja. Ook ik wil beter schrijven dan ik in feite kan en neem dus het risico dat ik een boek niet af krijg. Dit keer heb ik echt eindeloos zitten klooien. De enige reden waarom ik heb doorgezet is dat werkelijk al mijn invallen met dit boek te maken hadden. Maar nu is het klaar en ben ik ook trots. Dit boek is gemaakt van Markus, precies zoals Clay uiteindeli­jk zijn brug maakt van hem the smell of never quite men.

Newspapers in Dutch

Newspapers from Belgium