En de mens schiep God
Johan de Boose schreef een wervelende roman waarin een stuk hout aan het woord is. Niet zomaar een plank, maar een balk van het kruis van Christus.
‘Jesjoea, Jesjoea. Waar is de tijd dat ze me in Rusland aanbaden als een goddelijk ding?’ In Het vloekhout, de zesde roman van slavist, schrijver, theatermaker, vertaler en recensent van De Standaard Johan de Boose (56), is een ding en niet een mens aan het woord. Een stuk balk, afkomstig uit het meest mythische dat door mensenhanden van hout gemaakt is, het kruis van Christus, reist door Europa en gaat van hand tot hand. Het verhaal begint met een eenzame olijfboom op een berg in Palestina die vertelt over een jonge vrouw die onder zijn takken verkracht wordt door soldaten. De verandering van de boom in het kruis, het ‘vloekhout’, is de eerste van een spectaculaire reeks metamorfoses. Het verhaal dat De Boose zijn ‘dikke spaander’, groot genoeg voor ‘een vruchtenschaal voor drie appels en twee citroenen’, laat vertellen be slaat tweeduizend jaar van christendom, oorlogen en martelingen. De Boose speelt met het genre van de literaire satire en knipoogt naar Jonathan Swifts Gulliver’s travels en Boccaccio’s Decamerone, waardoor zijn verhaal ondanks de gruwelijkheden een avonturenroman is. ‘Ik klets aldoor tegen mezelf, hoewel ik weet dat niemand me kan horen’, laat hij de spaander keuvelen. Het stuk olijvenhout kan denken, luisteren, kijken, moraliseren, nu en dan een grapje maken en praten met andere dingen.
Het vloekhout speelde ook al een rol in de recentste twee romans van De Boose. De gebeurtenissen in Gaius (2013) tijdens het bewind van Nero in Rome en Jevgeni (2014) ten tijde van de inquisitie in een Vlaams klooster waar twee Russische monniken zijn aangespoeld, zijn in de nieuwe roman decors geworden voor het grote verhaal over hoe het geloof het aflegt tegen de wetenschap.
Voor het stuk hout is de reis een ontdekkingstocht naar het menselijke geloof in God. De Boose schetst met zijn originele verteller een aantal hoogte en dieptepunten van het christendom: de eerste eeuwen van onze jaartelling waarin de christenen onderdrukt werden, de middeleeuwen waarin de Kerk steeds meer macht kreeg en het instituut werd waarmee we nu in het Westen korte metten maken, de verlichting waarin de uitvinding van de wetenschap het geloof in God ondermijnt. Om uit te komen in Rusland, waar De Booses literaire hart ligt. De Russische Revolutie maakt het christendom met de grond gelijk. En juist in het postcommunistische Rusland laait – of bloeit, het is maar hoe je ertegenaan kijkt – het geloof weer op. Waren we nu eindelijk niet eens áf van dat rare verhaal van die gekke hippie, die opstandeling uit Palestina, die beweerde de zoon van God te zijn?
Toen en nu
Onder De Booses mooie zinnen en wervelende gebeurtenissen ligt een essay besloten over de zin en onzin van geloven. Heeft God de mens geschapen of heeft de mens God geschapen? Een monnik met de geestige naam Godsboterhammetje maakt een icoon waarop de madonna de ogen gesloten houdt, behalve voor degenen die het ware geloof bezitten. Het door mensenhanden gemaakte icoon lijkt velen tot waanzin te drijven en anderen tot goede, barmhartige daden. Overal ziet het stuk hout de zoektocht naar geloof eindigen in martelingen en bloedbaden, en daar kunnen de fanatiekste christelijke vechters van toen
Overal ziet het stuk hout de zoektocht naar geloof eindigen in martelingen en bloedbaden
en de fanatiekste islamitische vechters van nu elkaar de hand schudden, lijkt de schrijver ons te willen zeggen. De Boose zet op die manier aan tot denken over wat we nog strijd noemen, en wat terrorisme, onder het mom van religie.
Waar het stuk olijvenhout op zijn reis eerst een talisman voor gelovigen is, wordt het later een kostbaar bezit van ongelovigen. De avonturiers zijn nooit vrouwen; kennelijk is de christelijke geschiedenis in De Booses ogen slechts door mannen geschreven.
De schrijver neemt de lezer in een fiks tempo mee langs de Lijkwade en de Voorhuid van Christus, die sprekend worden opgevoerd, via de Zijderoute en de werkplaats waar Darwin zijn uitvindingen doet naar het atelier van Malevitsj en het paleis van Stalin. Soms spuit de schrijver zijn kennis van de wereldgeschiedenis te nadrukkelijk en is de schets te snel gemaakt; van vereenzelviging met een van de personages kan geen sprake zijn.
Een enkele keer wordt de toon gedragen en laat Johan de Boose grote woorden aanrukken; voor even verliest het verhaal dan de lichtheid die het zo leesbaar maakt. Het is duidelijk dat dat de onontkoombare offers zijn voor de ambitie die Het vloekhout tot zo’n bijzondere roman maakt.