Een zwaarmoedige genieter
Biografie Wie was Bredero? Veel verder dan ‘’t kan verkeren’ komen velen niet. René van Stipriaan schetst het portret van de oerAmsterdamse schrijver met de weinige feiten die voorhanden zijn.
’tKan verkeren, zei Bredero. Een overbekende zin is dat, die de naam van de vroeg zeventiende eeuwse schrijver levend hield in de herinnering bij zijn medeAmsterdammers en tot in de uithoeken van Nederland en Vlaanderen. Het sentiment dat in die uitroep lijkt te zitten, is herkenbaar. Niets staat voor eeuwig vast, ook niet in de eenentwintigste eeuw, tenzij die ene waarheid: panta rhei, alles vloeit, alles keert. De tijden en de mensen, ze zijn veranderlijk. Bredero was daar zo van doordrongen dat hij ‘’t can verkeeren’ gebruikte als zijn motto. Onder toneelteksten en gedichten, onder gelegenheidstoespraken en in brieven, overal doken die woorden op.
En als we eerlijk zijn, zijn dat zowat de enige woorden die wij van Bredero (15851618) kennen. Zo vergaat het ook andere namen uit de Hollandse Gouden Eeuw: we kennen ze van een enkele verwijzing. P.C. Hooft van de naar hem genoemde prijs, Vondel van het naar hem genoemde park. Huygens en Cats, van die namen hebben we weleens gehoord. En had Vondel niet iets met Lucifer? Na zoveel eeuwen hangt de mist dik over die schrijvers. Wie ze niet bestudeert, die leest ze niet.
Veel heeft te maken met het Nederlands dat zij bezigden en dat volop in ontwikkeling was. Van middeleeuws ratjetoe en volkstaal naar een beschaafd instrument, waardoor oude woorden snel in onbruik raakten en nieuwe woorden sneller verdwenen dan ze werden bedacht. Bredero stond wijdbeens op de grens tussen die twee werelden, de ene kleurrijk, uitbundig en schaamteloos, de andere ingetogen en enigszins pessimistisch. Daardoor klonk een gedicht van Bredero na vijftig jaar al exotisch en is het vandaag onleesbaar zonder noten.
En toch, ‘Constrijcke geesten eel en lesers onversaet’ – voor verstandige, edele geesten en onverzadigde lezers valt er veel te ontdekken en te genieten in het werk van de opgeklommen volksjongen die Bredero was. René van Stipriaan bestudeerde leven en werk van Bredero en zag talent, enige zwaarmoedigheid, en vooral veel leemten en vragen. Want wie was Bredero eigenlijk?
Ongeremd
Was hij een vrolijke losbol, een ‘schrand’ren geest, met boerten overlaan’, zoals zijn kluchten doen vermoeden? Een genieter die voor zijn vroege dood tot inkeer kwam, zoals zijn uitgever betoogde? Een minnaar die stierf aan een gebroken hart? De bronnen zijn schaars.
Wat we wel weten is dat Gerbrandt geboren werd in een oerAmsterdams schoenmakersgezin. Het jongetje woonde een sprong verwijderd van de vleeshallen, waar appel en viswijven de markt opluisterden en theater voor het goede doel werd gespeeld. Gerbrandt leerde er kijken en genieten. Het kleurrijke bargoens van het ‘gorle goy’ (het volkse schorremorrie) zou een rijke inspiratiebron worden voor gedichten en kluchten. De volkse inslag zou hij altijd behouden – Latijn leerde hij nooit, en maar een beetje ‘kintschool Fransch’.
Tijdens een leertijd als schilder kwam Bredero in contact met klassieke mythologie, en als lid van een rederijkerskamer deed hij literair metier op. Maar het keurslijf van tradities en de vriendjespo
litiek kwamen Gerbrandt gauw de strot uit. Over een ongetalenteerde dichtermedicus die het hoogste woord voerde schreef hij: ‘De voorschreve Docter het (heeft) de kop vol rederijckers prullen/ hij kackt Rondeelen/ hij snuyt Refereynen/ en hy swiet (zweet) hiele spullen (toneelspelen).’
Ongeremd en spontaan, zo zal Bredero zich verder ontwikkelen. In blijspelen (Moortje, De Spaanschen Brabander) en in de liederen van zijn Groot Liedboeck, ja, zelfs in tragedies als Stommen ridder zijn de personages van vlees en bloed – en zijn andere lichaamssappen nooit ver weg. Zo zijn er scènes waarin een huisknecht het ‘poppegoet’ (de geslachtsdelen) van zijn meester moet ‘stijven’ en wordt er een vrouwelijk orgasme (‘de soete doodt’) beschreven. De tijden, zo vlak na de bevrijding van het katholieke Spanje en voor de opkomst van het calvinisme, zijn tolerant. En Bredero’s stijl past wonderwel bij het nieuwe zelfvertrouwen van een groeiende handelsstad. De elite wil genieten, haar breeddenkendheid etaleren, en ze hoort liever Nederlands dan Frans of Latijn.
Liefdesverdriet
Bredero’s faam als dichter en toneelschrijver groeit; hij is een graag geziene gast op feestjes. Maar zijn wilde levensstijl verprutst zijn huwelijkskansen bij de vrouwen die hij het hof maakt. Een verliefdheid op een weesmeisje loopt met een sisser af en Bredero vervalt in melancholie. Hij ondervindt zijn motto ‘’t can verkeeren’ aan den lijve: een mens geregeerd door passies is veranderlijk van humeur, en niet zelden loopt zo’n losgeslagen verstand de eigen ondergang tegemoet.
In een afscheidsgedicht aan zijn weesmeisje noemt Bredero zich ‘d’alderdroeffste man’ – en dan volgen alleen nog een bitter halfafgewerkt toneelstuk (Angeniet) en lofdichten. Bij zijn plotse dood was hij pas drieëndertig. De commentaren laten uitschijnen dat een gebroken hart Bredero’s einde heeft bespoedigd.
Zeker weten we het niet, en biograaf Van Stipriaan kan niet anders dan in kringen om het onderwerp heen schrijven, en dan hopen dat hij dichter en dichter bij het middelpunt komt. Hij is een prettig verteller, wars van mythen en meningen – de weinige feiten moeten voor zich spreken. De hartenjager dropt de lezer midden in een boeiende, veranderlijke tijd met Bredero als de kroniekschrijver. De wereld is een schouwtoneel en de dichter laat zijn personages als poppetjes dansen, aan de touwtjes van lusten en verlangens. Hij oordeelt niet. Het calvinisme deed dat wel, waardoor de vuilbekkende Bredero uit de gratie viel en pas in de negentiende eeuw tot de status van klassieker opklom. De schrijver wist het: het kan verkeren.
Was hij een vrolijke losbol, een ‘schrand’ren geest, met boerten overlaan’?