Afrikanen, en hoe ze zwart
Vijftienhonderd jaar lang waren Afrikanen mensen die wat donkerder waren dan blanken. Daarna werden ze afgebeeld als dom, lui, wild of gevaarlijk. Dat beeld slijt verdomd traag.
Vier studies van het hoofd van een moor uit 1615.
BRUSSEL I Je voelt het plezier van de schilder, wanneer je Vier studies van het hoofd van een moor van Rubens, of misschien van zijn leerling Van Dyck, bekijkt. Of de knappe Afrikaan een vrije man was weten we niet, maar in later werk van Rubens duikt hij onder meer op als een van de drie koningen. Voor de schilder was hij geen slaaf of wilde, maar een personage dat hij even goed wilde weergeven als een blanke. Er waren in 1615 al zwarte slaven in Europa, maar het racisme stond nog in zijn kinderschoenen. Zwarten hadden in het Romeinse Rijk belangrijke functies gehad, zwarte handelaars bezochten in de middeleeuwen wel eens een Europese stad.
NoordAfrika, Egypte en Nubië kenden de Europeanen, daarachter lag ‘wild’ Afrika, waar volgens Plinius de Oudere monsters en grote rijkdom te vinden waren. Ergens in dat onbekende continent regeerde de priesterkoning Pape Jan over een christelijk land. Maar toen de Portugezen de Atlantische kust van Afrika verkenden, kwamen ze geen christenen tegen. Ze schreven gechoqueerd over amuletten en voorouderbeelden – afgoderij! – en stamhoofden die meer dan één vrouw hadden – ontucht! Huidskleur was nog geen struikelsteen. Dat zou snel veranderen.
De Europeanen waren namelijk ook geïnteresseerd in de slaven die de Afrikanen en Arabieren verhandelden. Maar kon je dat wel maken, als christen? Gelukkig is de Bijbel dik. Het verhaal van Cham, die zijn vader Noah uitlachte toen die naakt en dronken lag te slapen, bood een excuus. Noah gaf Cham voor straf als slaaf aan zijn broers Sem en Jafet. ‘Cham’, zo wilde een sterk staaltje neplinguïstiek, was het Hebreeuwse woord voor ‘verbrand’ of ‘zwart’. Afrikanen waren de afstammelingen van Cham, moreel zwakke types, inferieur aan ons, de afstammelingen van Jafet.
Er kwam een hele kleurensymboliek bij. Zwart was de afwezigheid van licht, eerst van het goddelijke licht, nog later dat van de verlichting. Afrikanen hadden dus godsdienst noch beschaving. Zelfs de filosofen Hume en Kant schreven zonder verpinken dat zwarten inferieur waren.
Tijdens de koloniale oorlogen van de negentiende eeuw werd de Afrikaan nog zwarter gemaakt. De middenklasse thuis zag de zin van het kolonialisme niet in. Waarom zou je blanke soldaten laten afslachten en een dure administratie opzetten, als je de rijkdommen toch voor een prikje kon weghalen?
Het leger nam schilders als Alphonse de Neuville als ‘embedded’ artiest mee. In hun propagandistische ‘bloed en glorie’schilderijen waren de zwarten ‘krijgers’ met weinig kleren, gewapend met speren. Blanken waren ‘soldaten’ in uniform. In satirische bladen doken racistische cartoons op, Darwins nog maar net gepubliceerde On the origin of species werd misbruikt om te bewijzen dat zwarten dierlijker waren dan blanken. De rijzige Zoeloeleider Cetshwayo, die de Britten in de slag bij Isandlwana een vernederende nederlaag had toegebracht, werd consequent afgebeeld als een soort aap.
Het beeld van Zwarte Piet, gekleed als een zestiendeeeuwse huisslaaf, werd in 1850 bewust gelanceerd door onderwijzer Jan Schenkman