‘Het komische is voor mij een vluchtheuvel’
‘In het park ruim ik alle rommel op. Dan kom ik met zakken smeerlapperij thuis. Ik zou heel graag het gezicht willen zijn van een actie om Antwerpen proper te krijgen’
‘Op cruciale momenten in mijn leven ben ik met monsters in aanraking gekomen. Dat heeft mijn minderwaardigheidscomplex gevoed. Het is vreemd hoe dat na vijftig jaar nog steeds doorwerkt’
Musicalfanaat Wie Warre Borgmans zegt, ziet niet meteen een norse vrek voor zich. In de kerstmusical ‘Scrooge’ toont hij die donkere kant van zichzelf. Achter de vrolijke frans blijkt ook in het echte leven soms een zwartgallige man schuil te gaan. ‘Mijn humor is verstoppertje spelen. Ik zie leven en werk vaak als een behoorlijke opgave.’
‘Ik heb weinig te vertellen’, waarschuwt Warre Borgmans aan het begin van ons gesprek. ‘Je hebt acteurs die een strak afgelijnd idee hebben van wat ze willen doen en die een missie nastreven. Maar op mijn 62ste heb ik die missie nog altijd niet gevonden.’
Het typeert Borgmans: liever bescheiden dan te zelfingenomen. Al durft hij op een podium uiteraard wel hoog van de toren blazen. Dat zal ook moeten, nu hij gecast is als hoofdfiguur in de musical Scrooge, naar A Christmas Ca
rol van Charles Dickens. Borgmans speelt grumpy old man Ebenezer Scrooge, die lange tijd de schoonheid van kerst weigert in te zien.
Een rol die tegelijk dichtbij en ver weg ligt. Een echte ‘kerstman’ is Borgmans immers niet. ‘Ik ben altijd blij als de kerstperiode voorbijgaat. Het begint leuk, maar dan schiet het alle kanten uit als een losgeschoten jarretelle en zie ik overal alleen opgeklopte drukte en commercie.’ Zo’n norse karikatuur als Scrooge – denk: The
Grinch, gespeeld door Jim Carrey – staat echter haaks op de goedlachse speelvogel die Borgmans is. Meestal toch, zo zal later in het gesprek blijken.
Scrooge bezorgde de acteur al heel wat slapeloze nachten. Het is de eerste keer dat hij tien nummers zal zingen op een podium. ‘Toen Geert Allaert van Music Hall me vroeg, zei ik: oké, maar enkel als componist Dirk Brossé denkt dat ik potentie heb. Heeft hij ook maar enige twijfel, dan doe ik het niet. Als proef zong ik voor hem “Happy birthday” en “Op de purperen heide”. Dirk zag het zitten. Wat niet wegneemt dat de repetities – zes dagen op zeven – voor mij soms een calvarietocht waren.’
De laatste jaren waagt Borgmans zich meer en meer aan muziek. In zijn cabaretprogramma
Schone woorden zong hij enkele chansons, net als in zijn theatersolo Eindelijk Hamlet. ‘Na een voorstelling in de Brusselse rand kwam Will Tura naar mijn loge. Ge kunt goed zingen, zei hij. Meer nog: ge moet het vaker doen. Dat sterkte me. Nu, een lied in een musical zingen is geen sinecure, zeker met al die professioneel geschoolde musicalzangers om mij heen. Ik heb mijn beperkingen – daarvan ben ik me heel bewust. Maar het is alleszins de bedoeling dat ik verder raak dan spreekzingen. Enfin, we zullen zien wat het wordt.’
Het is niet de eerste keer dat Borgmans in een musical staat. Dertig jaar geleden speelde hij in de operette My fair lady bij de Vlaamse Opera. Ook Pinokkio van Luk Perceval bij NTGent staat op zijn cv. Volgend jaar volgt een rol in de nieuwe musical Festen van Judas Producties. ‘Ik heb een zwak voor musicals, dat zal ik niet ontkennen. Ik kan niet verbloemen dat ik hou van populaire, goed in het oor liggende nummers. Daar word ik gelukkig van.
The sound of music: het boeit me telkens weer. Die romantiek, die nostalgie! Ook Everyone says I lo
ve you van Woody Allen vind ik geweldig: daarin zingen trouwens allemaal nietzangers. Een andere favoriete musical is Hello Dolly.
Het is een droom van mij om die ooit te kunnen spelen, liefst met Els Dottermans of Barbara Dex aan mijn zij.’
Borgmans is, samen met onder meer Lucas Van den Eynde, Clara Cleymans en Koen Van Impe, een van de uitzonderingen die schippert tussen het commerciële en het gesubsidieerde circuit. Van
Slisse en César in Theater Elckerlyc tot een experimentele productie als Screen van Rudy Trouvé en Simon Allemeersch: Borgmans combineert beide extremen met sprekend gemak. ‘Ik draai er mijn hand niet voor om. Die afwisseling heb ik nodig. Er zijn veel mensen die me vragen: waarom doe jij nu Slisse en César? Wel, uit nostalgie naar mijn jeugd. Jan Reusens en Ward De Ravet hebben die personages legendarisch neergezet. Werkelijk iederéén kende hen. Er waren weinig mensen die zeiden: dit is flauwekul.’
Borgmans heeft vele watertjes doorzwommen. Misschien wel te veel watertjes, vermoedt hij. Naast het podium dook hij op in tientallen tvseries en de luisterspelen van Het Geluidshuis. ‘Ik vind het verrijkend om van verschillende walletjes te eten. Bij een gezelschap als De Roovers creëer je als acteur mee het stuk. In een grote productie als Scrooge ben je meer uitvoerder. Ik probeer me in de goed geoliede productie die Scrooge moet zijn tegelijk zo creatief én dienend mogelijk op te stellen. Je zou er als een beer op
sloefen doorheen kunnen lopen en je eigen gang gaan, maar dat wil ik niet. Nochtans ligt dat gevaar om de hoek: ik ben nogal geneigd om voortdurend de humor op te zoeken. Dan moet ik me inprenten: luister eens wat meer naar de regisseur. Maar altijd is er dat stemmetje: Warre, hier achter ’t hoek
ske kan je misschien nog dit of dat doen om het wat geestiger te maken.’
Monsterlijke figuren
De vrolijke frans, de rasverteller die de lach aan zijn gat heeft plakken: zo kennen de meeste mensen Warre Borgmans. Maar achter dat publieke personage gaat een donkere kant schuil, waar hij niet zo vaak over praat. ‘Er zit een zeer zwartgallige, door mezelf nog niet helemaal ontdekte kant in mij. Een donkere kant waarin ik ronddabber en die geregeld opspeelt. Het komische is voor mij een soort vluchtheuvel. Mijn humor is een beetje verstoppertje spelen. Ik zie leven en werk vaak als een behoorlijke opgave.’
In eerdere interviews sprak hij al over zijn faalangst. Je kan het haast niet geloven, als je ziet wat voor podiumbeest Borgmans is. ‘Ik heb zeker geen podiumvrees. Geef mij een podium, laat mij voor mensen spreken: ik doe niets liever. Maar altijd is er wel die angst om door de mand te vallen. Dat mensen denken: hij kan het niet. Met ouder worden nemen die angst en onzekerheid ook niet af. Bij een nieuwe rol of in een nieuwe productie voel ik me vaak weer een jonge, beginnende acteur. Dan sta ik daar met mijn mond vol tanden en weet ik niet hoe ik aan deze rol moet beginnen.’
‘Acteren is een opwindend beroep. Maar hoe je het ook draait of keert, je móét er staan. Er wordt van je verwacht dat je schittert of iets vindt waarin je heel erg goed bent. Het publiek kijkt naar je. Er komt een kwetsbaarheid bij kijken waar je als acteur tegen gewapend moet zijn. Je moet stevig in je schoenen staan en jezelf af en toe wat oppeppen dat je er écht voor gemaakt bent. Sommige mensen haken af, bijvoorbeeld omdat ze persoonlijk aangevallen worden. Of omdat ze aan de drank raken, om de roes van het spelen nog te verlengen. Er zit een zekere druk op ons beroep. Als het dan niet lukt, kan ik begrijpen dat mensen knakken.’
Bij heel wat acteurs in spe gebeurt dat al op de toneelschool. Borgmans zat in de eerste klas van Dora van der Groen aan het Conservatorium in Antwerpen. Hij herinnert haar als een strenge leermeesteres, maar het was niet dáár dat hij gekraakt werd. Dat was eerder, op de lagere school. ‘In mijn jeugd heb ik zowel stimulansen als afremmers meegemaakt. Ik heb respect voor Filip Peeters, die onlangs in Die huis sprak over pedofilie op zijn school. Zelf heb ik ook heel wat misbruik gezien en meegemaakt: niet seksueel, wel fysiek.’
‘Ik zat op een broederschool: SintGabriël in Boechout. Er was daar een prefect die de school terroriseerde. Een lelijke man, met een pokdalig gezicht, vettig haar, lange nagels en een groene bril. Hij voerde een schrikbewind. Naar de kinderen toe was hij denigrerend: ge kunt het niet, ge doet alles verkeerd, enzovoorts. Ik was twaalf en erg onzeker. Gelukkig was er ook het schooltoneel. Dat was zo’n verademing. Maar wie stond er aan het hoofd van het kostuumatelier? Diezelfde prefect, broeder Clément. Hij brak mijn prestatie alleen maar af.’
Zo kwam Borgmans nog wel meer figuren tegen. ‘Ik kon niet zo goed studeren. Mijn ouders stuurden me naar een studieleraar. Een boeman. Wat zeg ik: een monster! Hij mepte met zijn meetlat, hij sloeg in je rug. Op cruciale momenten in mijn leven ben ik met een aantal monsters in aanraking gekomen. Dat heeft mijn minderwaardigheidscomplex zeker gevoed. Het is vreemd en zelfs onnozel hoe dit – vijftig jaar later – nog steeds zo doorwerkt. Ik heb 25 jaar therapie gevolgd. Soms ben ik wat therapiemoe: moet ik nu weer vertellen over mijn ongelukkige jeugd en die boemannen? Maar voor mijn beroep is het ook iets dank
baars om te gebruiken. Het kan een rol soms meer reliëf geven.’
’t Stad is vuil
Borgmans doet een check: of ik zelf ook meemaakte dat turnleraars me sloegen als ik niet op tijd op het klimrek raakte? Euh, nee. ‘De tijden zijn veranderd – gelukkig maar. Tegelijk zou ik nu niet graag jong zijn. In dit tijdsgewricht komen er zoveel prikkels op je af. Je kan haast niet anders dan zeggen: pff, ik laat het los. Toen Obama president werd, ging er nog een golf van optimisme door de wereld. Maar nu lijkt het wel Dans der vampieren: Trump, Orban, Poetin, Assad. Als een kind een figuur als Trump bezig hoort, denk hij misschien: ah, zo spreken dus volwassenen! Hun manier van doen sijpelt door in alle geledingen van onze maatschappij.’
Zelf in de politiek stappen, zou Borgmans nooit doen. ‘Daar heb ik niet genoeg talent voor, niet genoeg structureel inzicht in de dingen. Of anders gezegd: ik ben niet gehaaid genoeg. Ik heb het altijd prettig gevonden om een dag op stap te kunnen met mensen als Mieke Vogels, Peter Mertens of Karel De Gucht. Ik bewonder het gevecht dat ze aangaan. Maar als ik hoor wat voor vreselijke moddergevechten ze moeten leveren ... In plaats van te vechten voor hun idealen, raken ze verzeild in een bitse, verbitterde, ultrasmerige bedoening. Niets voor mij.’
Borgmans staat anders wel bekend als een groene, geëngageerde jongen. Voor de recente gemeenteraadsverkiezingen was hij te zien in een filmpje van Gruunrant, waarin hij pleitte voor meer groen in de Antwerpse rand. Scho
ne woorden ontstond op uitnodiging van het toenmalige Agalev. Geregeld presenteert hij voor PVDA of sympathiseert hij met Hart Boven Hard. Hij noemt zichzelf allesbehalve activistisch, maar de praktijk blijkt anders. ‘In het park ruim ik alle rommel op. Dan kom ik met zakken smeerlapperij thuis. En ik zou heel graag het gezicht willen zijn van een actie om Antwerpen proper te krijgen. Wat is de stad vuil! Als je wil dat de mensen na ons ook nog een goed leven hebben, moeten we nu in actie schieten.’
‘Scrooge’, tot 30/12 in Stadsschouwburg Antwerpen en van 3 tot 6/1 in Capitole Gent.