Botsende culturen in Tervuren
Zijne Majesteit zou dus niet naar de opening van het AfricaMuseum in Tervuren komen. Officieel omdat de uitnodiging nogal laat was bezorgd en zelfs een koning wel eens een dagje vrij wilde. Officieus omdat het bezoek van een opvolger van Leopold II – die ooit het museum liet bouwen, maar op wiens persoonlijkheidsstructuur achteraf gezien toch een en ander aan te merken viel – misschien wat delicaat kon liggen. Nogal wat mensen waren van mening dat het Belgische koloniale verleden ook enkele donkere kantjes had.
Koning Filip zélf? Die had lang uitgekeken naar het feestje in het vernieuwde museum. Hij was altijd tuk op kennismaking met vreemde volken en culturen. Bovendien had zijn hulpbutler Dieudonné – die in Tervuren bijkluste als zaalwachter – hem verzekerd dat ze er daar ‘iets schoons’ van aan het maken waren. En dat ‘het precies wat mocht kosten’.
Wekenlang liep de vorst elke ochtend naar de brievenbus om zich ervan te vergewissen of er al een uitnodiging lag, en desgevallend te vernemen of er iets speciaals van hem werd verwacht. Een luchtig toespraakje, een potje twerken met een gezellige Congolese dame in zo’n strooien rokje, een paar meppen verkopen op een tamtam: het was altijd leuk als een koning zich voor zo’n geintje leende. Bovendien was het wel net zo praktisch als Filip wist of hij beter vooraf thuis kon lunchen dan wel of hij in gindse Bistro Tempo een bordje moambe kon mee le pelen.
Toen 8 december steeds dichterbij kwam en hij nog geen bericht had ontvangen, interpelleerde de vorst zijn kabinetschef. ‘Vincent, kun je niet eens informeren bij dat AfricaMuseum? Ze zijn mij daar precies vergeten.’
De kabinetschef had een beroerde dienstmededeling: ‘Ik heb de vrijheid genomen om in naam van Zijne Majes teit beleefd te bedanken voor de invitatie. Het lijkt mij beter dat u neutraal blijft in de huidige polemieken die voor veel mensen gepaard gaan met emoties.’
De koning rolde met zijn ogen. Zeurde men nu nog altijd over fratsen die indertijd in naam van Leopold II in Congo Vrijstaat waren uitgehaald? Was men bang voor enkele onverlaten die er een deksels genoegen in vonden fraaie antieke standbeelden en portret ten met rode verf te besmeuren?
De kabinetschef kuchte: ‘Sommige mensen zijn inderdaad van oordeel dat het niet betaamt om iemand op een voetstuk te plaatsen die verantwoordelijk is voor miljoenen doden en verminkten.’
‘Gètfer’, liet de vorst zich ontvallen. ‘Het is meer dan honderd jaar geleden, dat handen afkappen en zo meer, krijg ìk daarvoor nu nog altijd de zwartepiet toegespeeld?’
‘Die terminologie zou ik u zeker ontraden, sire. Afgezien van ons koloniale verleden ligt ook het debat over Zwarte Piet en Sinterklaas nogal gevoelig bij mensen van Afrikaanse origine.’ ‘Sinterklaas? Omdat hij blank is?’ ‘Wit, moet u dezer dagen zeggen, Sire. En roetpiet voldoet ook niet, want dat suggereert een meesterknechtverhouding tussen de Piet en de Sint, die overigens een Turk is.’
De koning zuchtte. ‘Ligt het aan mij of is werkelijk élk woord tegenwoordig toxisch? Luister Vincent, haal mij iemand naar hier van dat AfricaMuseum om mij eens uit leggen wat het probleem is.’
Vincent trok een gezicht als een geklutst ei: ‘Sire, als uw kabinetschef adviseer ik u …’
Filip liet hem niet uitspreken: ‘Als uw baas, vraag ik u, mijn knecht, bel die Bambi Ceuppens. Die schijnt er de laatste tijd nogal veel over te vertellen te hebben.’
Ceuppens was een antropologe en had meegewerkt aan de transformatie van het AfricaMuseum van een propagandamiddel voor de kolonisatie tot het historisch en politiek correcte insti tuut dat het nu moest worden. Een paar dagen later belde ze aan. De koning maakte zelf open.
‘Dag mevrouw, gemakkelijk gevonden?’
‘Jawel, sire. Iedereen weet waar het paleis …’
Filip stak een hand op: ‘Paleis? Dat is zo stereotiep en vooringenomen. Welkom in mijn huis. Of mijn hut, zoals ik mijn woning graag noem. Mag het?’
Daarmee was de precaire toon van het gesprek gezet. Het staatshoofd was niet onvoorbereid, had met argusogen alles gelezen van Ceuppens. Die was op haar beurt niet van plan om zich door het Belgische stammenhoofd te laten betuttelen.
Terwijl ze naar zijn kantoor liepen, vroeg Filip langs zijn neus weg: ‘Die naam van u, is die Belgisch?’ ‘Bambi?’
‘Nee, Ceuppens. Beetje grappig. Of vindt u dat een superieure opmerking?’ Wekenlang liep de vorst elke ochtend naar de brievenbus om zich ervan te vergewissen
Toen ze waren gaan zitten, lichtten beide partijen hun zienswijze toe. Ceuppens hekelde de opvatting dat de Congolezen geen beschaving kenden vóór de Belgische kolonisatie. ‘Meer dan driehonderd talen, een geschiedenis ouder dan de Belgische, met een ei gen kunst en cultuur, en eigen politieke en economische systemen. Hoezo geen beschaving?’
Dan Filip: ‘Wie heeft er daar spoorwegen, scholen, ziekenhuizen moeten bouwen? Wie heeft gezorgd voor gratis onderwijs en gezondheidszorg?’
‘Pff. Alleen omdat de kolonialen gezond werkvolk nodig hadden, dat kon lezen en schrijven.’
‘Nog ondankbaar ook!’
‘De Belgen kwamen eerst voor de slaven, dan voor het ivoor, nu nog altijd voor koper, kobalt, diamant. Al meer dan honderd jaar wordt ons land leeggeroofd.’
‘Ons land opeens? Ik dacht dat u Belgische was.’
‘Ik heb een Congolese vader en een witte, Vlaamse moeder. Waarop gaat u me vastpinnen?’
‘Ik heb Duitse voorvaderen, waarop
gaat u mìj vastpinnen?’
Men kan gerust stellen dat de sfeer tussen Filip en Bambi vrij kouwelijk was. Gelukkig verscheen op dat moment koningin Mathilde ten tonele, en zoals immer en overal bracht zij licht en warmte.
‘Parbleu, Filip! Hoe weinig attent van u. U heeft onze gaste nog niet eens iets te drinken aangeboden. Koffie, mevrouw Ceuppens?’
‘Bambi drinkt ’m vast zwart’, sneerde Filip.
‘En uw man wit’, beet Ceuppens terug.
‘Blank!’
Mathilde wist meteen dat ze moest ingrijpen: ‘Heeft mijn echtgenoot zich al geëxcuseerd omdat we helaas niet naar de opening van het museum kunnen komen? We hebben dat weekend toevallig een citytrip geboekt.’
‘Oh ja? Waarheen dan?’, vroeg Ceuppens fijntjes.
De koningin wist niet zo gauw iets diplomatischer te verzinnen: ‘Marrakech?’
‘Afrika!’, viel Filip glunderend in. ‘Komt u er ook wel eens?’
‘Paleis? Dat is zo stereotiep en vooringenomen. Welkom in mijn huis. Of mijn hut, zoals ik mijn woning graag noem. Mag het?’