Waar haalde Rubens de exotische dieren in zijn schilderijen?
CLAIRE DUCHAMPS, BRUSSEL
In de zeventiende eeuw waren dierenschilderijen een specialisme. Voordien speelden dieren een twee derangsrol, natuurtaferelen omwille van de natuur waren not done. Maar het repertoire groeide en werd kleurrijker en exotischer. Van populaire mythische taferelen zoals de Tuin van Eden of de Ark van Noach, die een paradijselijk samen zijn van diersoorten demonstreerden, verschoof de aandacht naar dierenportretten, of naar de gewelddadigheid in het dierenrijk.
In Rubens’ tijd was er grote belangstelling voor levende én dode dieren. Je vindt ze op jachttaferelen, pluimveestukken en marktscènes waarop vissen en kleinwild uitgestald lagen.
De kunstenaars streefden natuurgetrouwheid na. Bij jachttaferelen en stillevens was het hen te doen om de tactiliteit en de precisie waarmee bijvoorbeeld de vacht van een muis weergegeven werd. Anatomische kennis, ook van de minder bekende diersoorten, haalden de schilders uit naslagwer ken, of uit prenten en tekeningen die circuleerden. Ze gingen dieren ook ter plekke observeren. Dat kon in de zogenaamde Wunderkammer met opgezette dieren, of in dierenparken.
Ontdekkingsreizigers brachten nieuwe diersoorten mee, in havensteden als Antwerpen ontstond een handel in tropische dieren. Aan het einde van de vijftiende eeuw begonnen vorsten en rijke aristocraten met het oprichten van menage rieën. Privédierentuinen waarin exotische specimens bijeengebracht werden, dienden als statussymbool. Die van de Praagse vorst Rudolf II was de grootste van zijn tijd. Hij bezat een leeuwenburcht, een fazantentuin, een hondentuin en een volière. In zijn Wunderkammer bevond zich zelfs een opgezet exemplaar van de uitgestorven dodo. De ‘fluwelen’ Brueghel, Jan I die geroemd werd om zijn delicate verftoets, ging dan weer aapjes kijken bij de aartshertogen Albrecht en Isabella. En Rubens deed veel van zijn kennis over dieren op bij de Gonzaga’s in Mantua, waar hij rond 1600 hofschilder was.
In volle actie
Rubens zelf liet het schilderen van dieren wel eens over aan zijn atelier, waar Frans Snijders dé specialist was. Maar Rubens’ jachttaferelen behoren tot de meest dynamische werken. Ze bulken van de energie en de moordlust, zoals in De nijlpaard en krokodillenjacht, waarin drie ruiters een nijlpaard belagen en een krokodil op haar beurt wordt aangevallen door een jachthond.
Rubens’ voorkeur ging niet echt uit naar het exotische, denkt Ben Van Beneden, directeur van het Rubenshuis. ‘In de collectie van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten in Antwerpen zit wel een schilderij waarin hij de Heilige Familie combineert met een papegaai. Maar het liefst schilderde hij dieren in volle actie. Daar was hij een grootmeester in: in het oproepen van de heroïsche kracht en de eigenheid van een beest. Zo laat hij een leeuw een groep ruiters aanvallen in een stormachtig tafereel, waarvan de olieverfschets nu te zien is op de Rubenstentoonstelling in Rotterdam.’
Rubens’ jachttaferelen behoren tot de meest dynamische werken. Ze bulken van de energie en de moordlust
Voor Rubens gingen natuurgetrouwheid en barok effectbejag hand in hand. Van Beneden: ‘Hij had ook aandacht voor instincten, voor de vitaliteit en innerlijke kracht van een leeuw of een tijger. Dierenpsychologie was hem niet vreemd. Zijn weergave was zo overtuigend, dat het is alsof hij zelf getuige was van het tafereel.’
In zijn boek Vliegwerk, over vogels in de kunst, probeert Matthias Depoorter ook Rubens’ bronnenmateriaal te traceren. Bij het schilderij Ganymedes leidt hij uit de oneffenheden in de vleugelpennen van de monumentale zeearend af dat de kunstenaar een opgezette vogel ter beschikking gehad moet hebben.