Correspondentie
Beste lieve vriend, Je vroeg me je te schrijven. ‘Of we geen correspondentie zouden beginnen,’ schreef je, als mijn geheugen me niet bedriegt. Het is jaren geleden, en ondertussen is er veel gebeurd, dat weet je. Ik schreef je toen, één keer, ik was bezorgd hoe het met je ging. Je antwoordde, één keer, heel kort, dat het beter ging, dacht je. Daarna niets meer, niets meer op papier althans, enkele dagen later het ‘ongeluk’, de boom, de schok, je dood, de stilzwijgende pijnlijke waarheid en het leven dat maar onverbiddelijk verder leek te gaan. Ik had toen al, met die ene korte mail van je, het gevoel dat ons gesprek niet afgerond was. Ik zit te wachten op nieuws van je, meer dan vijf jaar nu al. Misschien moest ik gewoon de draad van ons gesprek weer oppikken? Is dat niet wat vrienden doen?
Eerst twijfelde ik. Of het niet te laat was om de correspondentie verder te zetten. Dat oude wonden mogen dichtgroeien. Tot mijn broer me een paar weken geleden vertelde dat hij je gezien had, deze zomer. We wisten allebei dat dat onmogelijk was, dat, volgens wat redelijkerwijs als wetenschap beschouwd wordt, je er niet meer bent. Maar was jij het niet die je specialiseerde in het onderzoeken van de unknown unknowns in de wetenschap? Een natuurwet is maar waar tot een feit die heeft tegengesproken. Ik besloot je te schrijven.
Brieven schrijven – zouden wij de laatste generatie zijn die dat nog echt aangeleerd kreeg? Lange, handgeschreven vellen, met zorg en de tip van de tong opgeborgen in een veilige envelop, toevertrouwd aan de grillen van postbodes en overheidsbedrijven. Het private gehalte van een brief, die tegelijkertijd zoveel publieker en kwetsbaarder is. Een email van je minnaar blijft verborgen achter het wachtwoord van je computer of de zwarte spiegel van je telefoon, maar een brief die in de bus valt, kan de moeilijkste vragen oproepen. Niemand schrijft nog brieven, vriend, misschien is de onze de laatste wel.
Ik kijk rond in het lege kamertje dat mijn nieuwe atelier moet worden. Ooit was dit het kantoor van een van de kaderleden van een groot textielbedrijf in Anderlecht. Het was een tijd waarin bedrijven op kastelen leken, op kazernes. Als voorlopig enige versiering heb ik een krantenknipsel op de koude muren gehangen. Op het knipsel zijn een vader en zijn twee zoons vanop de rug te zien, gekleed in truien die de Spartaanse militaire dictatuur verheerlijken. De foto werd gepubliceerd omdat de vader – en zijn zoons – duidelijk willen maken dat hun imaginaire Sparta niet zomaar in te nemen valt, de komende maanden.
Ik beeld me in dat de fabrieksmuren rond me Spartaanse garnizoensmuren zijn, dat de stad rond me op een kale rots ligt, niet op de vruchtbaarste landbouwgrond ter wereld. Ik beeld me in dat we leven in een stad waar de zwakken en de ouderen geëlimineerd worden en enkel de perfecten, de perfect in het systeem passenden recht hebben. Dat was Sparta, achter die vlag worden we verondersteld ons te scharen. Ik weet zeker dat jij en ik het in dat Sparta niet tot wasdom gebracht zouden hebben. Te veel twijfels. Te weinig interesse in fysieke uitmuntendheid. Te veel liefde voor de nuance, voor de schoonheid van de onzekerheid. De onzekerheid die je zo liefhad maar die jou uiteindelijk te veel, en fataal werd.
Wat schreef je in die andere brief, de brief die ze uiteindelijk toch vonden, toen de wonden al moesten beginnen helen?
Ik moet gaan, vriend, de dagelijkse gang der dingen roept me. Ik schrijf je volgende week weer.
Een email van je minnaar blijft verborgen achter het wachtwoord van je computer of de zwarte spiegel van je telefoon, maar een brief die in de bus valt, kan de moeilijkste vragen oproepen
Elke week pent een gastschrijver een tranche de vie neer. Deze maand: fotograafkunstenaar Kasper Demeulemeester schrijft brieven naar een vriend.