HET EINDE
‘Natuurlijk blijft er altijd iets over, maar dat is niet mijn streven: dat is het schrijven zelf ’
In deze reeks blikken schrijvers vooruit op het grootste aller mysteries: de dood. Zien ze hun eigen sterfscène al voor zich? Vertrekken ze met de pen in de vuist? is 55. Debuteerde in 1996 als romanschrijver. Zijn tweede verhalenbundel ‘Hier wonen ook mensen’ werd in 2015 bekroond met de J.M.A. Biesheuvelprijs. ‘De goede zoon’ is zijn jongste roman; ze werd deze week genomineerd voor de Libris Literatuurprijs 2019.
‘Ik ben niet langer bang voor de dood; misschien is dat een van de goede dingen van ouder worden. Als je nog van alles wil doen en nog niet veel hebt bereikt, is de dood een grote tegenstander. Hoe meer je verwezenlijkt, hoe duidelijker je onbelangrijkheid wordt; dan kan je je er beter mee verzoenen. Wellicht is mijn angst omgeslagen omdat ik ben geworden wat ik wilde zijn: als het in het leven ergens om gaat, is dat vervulling. Verwezenlijking van jezelf: doen en kunnen doen wat je wil doen. Als je jong bent betrek je dat alleen op jezelf, maar als je ouder wordt, zie je in dat die vervulling ook in liefde en vriendschap te vinden is.’
‘Ik heb een zwaar protestantse opvoeding genoten, waarbij alles verdeeld was in hemel en hel, dus het moet me al jong zijn bijgebracht dat we doodgingen. Maar omdat het alleen ging over waar je terecht kwam, werd de angst voor de dood vertaald als angst voor de hel; door goed te leven moest je zorgen dat je daar niet terecht kwam. Het aardse leven werd een voorportaal, daarna volgde de eeuwigheid. Maar in die zeventig jaar hier werd wel bepaald hoe je eeuwig verder moest. Volkomen absurd. Ik ben dan ook van mijn geloof gevallen. Ik vind ons ook niet zo belangrijk dat we eeuwig door moeten leven. Misschien wel in ons werk of in de geheugens of genen van anderen, maar niet in een hiernamaals; ons belang ligt in het hier en nu.’
‘Je kan een monument voor jezelf oprichten in de vorm van een groots oeuvre, maar zelf zie je dat niet meer; bovendien riskeer je dat mensen het fluitend omver trekken zodra je dood bent, en misschien nog gelijk hebben ook. Je kan niet verder voortleven. Natuurlijk blijft er altijd iets over, maar dat is niet mijn streven: dat is het schrijven zelf. De vervulling die ik erin vind, nu, is voor mij het allerbelangrijkste, al hebben vriendschap en liefde intussen gelukkig ook een rol opgeëist in mijn leven.’
‘Schrijven is eigenlijk gewoon een verslaving: ik doe niets liever dan dat. Mijn hele leven is erop gericht. Recent betrap ik me erop dat ik me afvraag: wat blijft er nog van me over als ik geen schrijver meer ben? Misschien betekent dat dat ik geschreven heb wat ik wilde schrijven: een angstaanjagende gedachte. Maar het kan net zo goed een tijdelijke inzinking zijn; ik hoop het, want ik kan niets anders.’
‘Sterfelijkheid relativeren heb ik van de stoïcijnse filosofen geleerd. Marcus Aurelius schrijft dat je, ook als je leven een kort toneelstuk blijkt te zijn, vooralsnog met een vriendelijke buiging afscheid moet nemen. Een mooie gedachte, maar laat mijn doek nu nog niet vallen! Verder sterf ik uiteraard het liefst pijnloos, en niet in mijn slaap: ik wil bewust afscheid nemen en mijn einde meemaken, al is dat is een ervaring die zich niet zal voltooien.’
‘Nescio schrijft in Mene tekel: “Het leven heeft mij, Goddank, bijna niets geleerd.” Dat zouden mooie laatste woorden kunnen zijn. Want natuurlijk heb je veel geleerd, maar je hebt het ook weer moeten afleren, omdat het leven doorgaat en zelfs wat je ooit erg geholpen heeft plots niet meer toepasbaar blijkt. Zo ben ik erg blij dat ik ironie heb afgeleerd, zeker in het dagelijkse leven. Het is ook een mooi beeld: je begint met een leeg hoofd, vult dat, leert alles af en gaat met een leeg hoofd weg. En nee, dat is geen verdekt verlangen naar dementie. Mijn moeder dementeerde, en al waren dat de gelukkigste jaren van haar leven, dat is absoluut uitzonderlijk; de meeste mensen op haar afdeling waren heel angstig en kwaad, alleen zij zat sereen te glimlachen.’
‘Aftakelen vind ik een beklemmend vooruitzicht: stel je voor dat je plots doorhebt dat je laatste boek niet even sterk is als je eerdere werk. Andere schrijvers kan je nog vergeven dat ze “het boek te veel” schreven, ook Reve en Hermans hadden op een gegeven moment hun beste tijd gehad. Je kan een schrijver moeilijk zeggen wanneer hij op moet houden, maar dat bij jezelf zien lijkt me extra pijnlijk. Misschien moet elke schrijver hopen op een niet al te late dood.’
‘Op de begrafenis van mijn vader vroeg mijn moeder waarom het graf zo diep was. Haar buurvrouw antwoordde: “Dat is voor drie kisten, dan kan jij er straks bij en Rob ook, want die is toch alleen.” Nee, dacht ik, ik wil niet de eeuwigheid op mijn ouders doorbrengen. Dus toen heb ik besloten dat ik gecremeerd wil worden. Daar mag die Nescio bij, en nog wat muziek. Die mooie bootleg van “While my guitar gently weeps” van George Harrison, bijvoorbeeld. Of het slotlied uit Frank, die film van Lenny Abrahamson, maar dat kan je je nabestaanden misschien niet aandoen. Het ontroerende is dat Frank eerst moet zingen ‘I love your wall’ voordat hij ‘I love you all’ kan zingen. Ik ben wel gevoelig voor dat soort dingen, en dat is ook een mooie boodschap om mee weg te gaan.’