De laffe, luie mens
Koen Lemmens wijst erop dat een te grote bekommernis om de gevoelens van de toehoorder verlichtingswaarden als vrijheid van spreken en vrijheid van meningsuiting onder druk zet (DS 11 februari). Lezingen, colleges, opiniestukken, films en socialemediaposts worden steeds vaker als ‘kwetsend’ of ‘beledigend’ bestempeld. Tegelijk verdwijnt de vraag of zij waar of onwaar, interessant of oninteressant zijn naar de achtergrond. Dat befaamde Heckler’s veto (waarbij de hevige reactie van toehoorders zwaarder doorweegt dan de expressievrijheid van de spreker) maakt dat het intellectuele speelveld kleiner wordt. De erfenis van de verlichting komt, aldus Lemmens, op die manier onder druk te staan.
Dat klopt, maar hij benadert het probleem via de foute kant: die van de spreker of schrijver wiens vrijheid beperkt wordt. De kern van het probleem ligt bij de hekelende toehoorder. Vanwaar diens gehekel?
De oorzaak van de onmondigheid van de mens ligt volgens Immanuel Kant in de menselijke natuur. De mens, stelt hij, vindt het nu eenmaal aangenaam (bequem) om onmondig te zijn. Het liefst van al laat hij het denken aan een ander over, want wie zelf denkt, raakt vaak in conflict met anderen: met andersdenkende vrienden, familie en autoriteiten. In zijn omschrijving van verlichting legt Kant de focus daarom op moed: op dúrf zelf te denken. Daarbij komt dat de mens, nog volgens Kant, geneigd is tot luiheid. Hij laat het niet alleen na om zelf te denken, omdat dit moeilijk en soms angstaanjagend is, maar vaak ook omdat het veel werk is. Zelf denken vergt studie, kritische zin, en meer studie. De mens betaalt liever anderen om die ‘onaangename taak’ van hem over te nemen.
Lafheid en intellectuele luiheid zijn dus de grote vijanden van de verlichting. Zij leiden tot een zelfgekozen infantilisering, een onmondigheid waarin het ‘aangenaam’ vertoeven is. Achter Kants analyse van de verlichting schuilt een opvatting van volwassenheid. De volwassene is wie de mondigheid, samen met haar voorwaarden, wíl.
Hoe zit het met die mondigheid in een cultuur waar safe spaces het antwoord zijn op het onbehagen dat iemand ervaart wanneer hij in aanraking komt met andere opvattingen? Een diepgaande reflectie over het actuele belang van het verlichtingsdenken, waar Koen Lemmens op aanstuurt, zal vooral die vraag moeten beantwoorden. Want de gevoelens van de toeschouwer laten veel beter dan de rechten van de spreker zien hoe het er met de verlichting aan toe is.